Promovendus ds. Rein den Hertog: Ik ben steeds minder aan gebakspastoraat gaan doen
Een voorganger die haast al zijn tijd steekt in het in stand houden van de eigen kerkelijke cultuur is niet dienstbaar aan de roeping van de gemeente, leerde ds. R.G. (Rein) den Hertog tijdens zijn promotietraject.
Eigenlijk wilde hij helemaal geen predikant worden. Zijn vader, prof. dr. G.C. den Hertog, was dat al. En twee van zijn broers waren of werden het ook. Daarom koos hij bewust voor een andere studie, te weten geschiedenis.
Zijn leven liep echter anders. Tijdens een reis naar Zuid-Afrika las hij intensief in de Bijbel en werd hij geraakt door de geloofsbeleving van de mensen daar. Op de terugreis in het vliegtuig besloot hij alsnog theologie te gaan studeren. Sinds 2006 is Rein den Hertog (43) gemeentepredikant in de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK); eerst in Zutphen, daarna in Groningen, en sinds 2019 in Amsterdam (Amstelgemeente).
Maar wat houdt predikant-zijn eigenlijk in? Met die vraag raakte hij in zijn eerste twee gemeenten best een beetje in de knoop. Besteedde hij niet veel te veel tijd aan naar binnen gerichte activiteiten? Ging er niet te veel energie verloren met het inspelen op behoeften van gemeenteleden en de interne organisatie van de kerk? Wat kwam er terecht van de roeping om in maatschappij en cultuur te getuigen van het Evangelie?
Dinsdag promoveert ds. Den Hertog aan de Vrije Universiteit Amsterdam op een studie die dit soort vragen uitdiept en van een antwoord voorziet. Titel: ”Sharing the body of Christ. Towards an ecumenically informed reformed theology of ministry from a missionary perspective” (”Het lichaam van Christus delen. Naar een oecumenisch onderbouwde gereformeerde theologie van het ambt vanuit missionair perspectief”).
Eigenlijk was u op zoek naar hoe een 21e-eeuwse predikant zijn ambt zou moeten invullen. Wat is uw antwoord geworden?
„In mijn dissertatie onderscheid ik vier taken van een voorganger. De eerste is om de gemeente in het Evangelie van Jezus Christus te verankeren. De tweede is dat een predikant zich moet inzetten om de vele gaven in de gemeente te activeren, want nog steeds zijn veel kerken in Nederland typische domineeskerken, waarin veel draait om de voorganger. Wat mij betreft dagen predikanten gemeenteleden meer uit om hun gaven te besteden in relaties met anderen.
De derde taak van de predikant is het gidsen van de gemeente in het luisteren naar Gods Woord. Daarbij kan hij, vanuit zijn kennis van de Bijbel en de traditie, de gemeente helpen bij het vinden van gepaste vormen en structuren van kerk-zijn. Dat betekent in mijn eigen gemeente dat je niet meer gaat voor een eredienst met prediking en orgelspel, waarbij de gemeente grotendeels passief is. In onze gemeente stel niet ik, maar stelt een team de liturgie samen.
De vierde taak van een voorganger is het vormen en toerusten van gemeenteleden tot trouwe leerlingen van Christus.”
Een rode lijn in uw betoog lijkt te zijn dat predikant en gemeente meer naar buiten moeten treden dan nu vaak gebeurt.
„Kern van mijn betoog is dat de dienaar van het Woord, de geordineerde ambtsdrager, niet primair de kerk maar het Koninkrijk van God moet dienen. Dat vraagt van hem een andere mindset.
Een simpel voorbeeld maakt dat duidelijk. Toen ik de cgk van Zuthpen diende, heb ik weleens de vraag gesteld: Wat zou Zutphen missen als onze gemeente niet meer bestond? Het eerlijke antwoord was, cru gezegd en natuurlijk wat gechargeerd: dan zouden de parkeerproblemen rond het kerkgebouw opgelost zijn. Best een confronterende conclusie.”
Hebt u, mede als gevolg van uw bezinning, in uw eigen bezig zijn als predikant dingen veranderd?
„Ik ben minder tijd gaat besteden aan wat iemand ooit met een knipoog ”gebakspastoraat” noemde: ceremonieel je gezicht laten zien als iemand in de gemeente jarig is of een jubileum viert. Let wel: daar ben ik niet per se op tegen, en soms doe ik het ook wel. Maar bij al mijn activiteiten als voorganger probeer ik mezelf toch steeds de vraag te stellen: in hoeverre is dit dienstbaar aan de roeping van de gemeente? Dus de roeping om in onze samenleving iets te laten zien van wie Jezus is.”
Hoe kwam u tot de definitie van de vier taken van een predikant? Vanuit de Bijbel? Of vanuit de kerkgeschiedenis?
„Beiden. Hierover is in de loop van de eeuwen natuurlijk al veel nagedacht. In mijn dissertatie bespreek in onder meer de visies van Bucer, Calvijn en A Lasco. En ook die van een hedendaags theoloog als Bram van de Beek. Verder heb ik willen putten uit het oecumenische denken van de laatste twee eeuwen.”
U zegt: de roeping van een predikant is niet zozeer de gemeente dienen, maar het Koninkrijk van God. Calvijn zat misschien meer op die eerste lijn?
„Nou, dat kun je niet zomaar stellen. Calvijn leefde in een heel andere setting. In het Genève van zijn tijd vielen op een gegeven moment de kerkelijke en de burgerlijke gemeente bijna samen. Dus wat hij als predikant deed voor zijn gemeente, deed hij ook voor de maatschappij en voor Gods Koninkrijk. Die overlap is in onze tijd grotendeels weggevallen.”
Zouden de conclusies van uw dissertatie gevolgen moeten hebben voor hoe predikanten worden opgeleid?
„Zeker. Op mijn eigen opleiding kijk ik best positief terug. Maar, overdreven gesteld: ik ben toen vooral opgeleid om netjes te preken, netjes catechisatie te geven, netjes vergaderingen voor te zitten en netjes mensen te bezoeken. En niet met de focus hoe ik de gemeente kan helpen om in onze tijd een geloofwaardige kerk te zijn en in de samenleving het lichaam van Christus te vertegenwoordigen. Eigenlijk zouden alle aan een theologische opleiding gegeven vakken van de noodzaak van dit besef doortrokken moeten zijn.”