Ze durfde als tiener nog geen midweek van huis te zijn en was bang voor spinnen. Toch werkt Marjanne Hendriksen al jarenlang in Zambia. „Als ik van tevoren had geweten dat ik in Afrika terecht zou komen, had ik nooit die eerste stap naar het zendingsveld durven zetten.”
Tijdens haar verblijf in Nederland woont Marjanne Hendriksen (53) op een verbouwde zolder van een schuur in een achtertuin in Nunspeet. Gemeubileerd met stoelen en tafels van een ander. Maar met op de balken van de zoldering beeldjes van olifanten en giraffen en schilderijen met Afrikaanse dorpsgezichten, meegenomen uit het land waarvan ze de afgelopen zestien jaar ging houden.
Toen de eigenaresse haar voor het eerst de zolder liet zien, verontschuldigde die zich voor de eenvoud ervan. Marjanne Hendriksen: „Ik stond te juichen; het is een paleis vergeleken bij waar ik in Zambia regelmatig overnacht. Ooit lag ik met zicht op de open lucht en met een deken hoog opgetrokken, om me te beschermen tegen de muizen die ’s nachts over me heen tippelden.”
Voelt u zich na zestien jaar in Zambia inmiddels een echte Zambiaan?
„Ik voel me helemaal thuis daar, maar ik ben toch geen echte Zambiaan. Er zijn altijd weer momenten dat ik denk: ik snap ze niet nu. Dat had ik in het begin natuurlijk veel vaker. Toen verbaasde ik me al over het feit dat gasten de koektrommel die ik op tafel had staan gerust in één keer leegaten in plaats van er één koekje uit te pakken.
Toen ik afgelopen jaar terugkwam uit Nederland had ik weer zo’n moment. Ik werd opgewacht door zingende Bijbelschoolstudenten. Collega’s hadden mijn huisje aan de buitenkant helemaal versierd. Er was taart. Ontzettend leuk! Ik moest echter eerst mee naar het huis van de directeur en toen ik terugkwam was bijna die hele taart op. Iedereen was weg. Er lagen overal servetten en klodders slagroom. Dan moet ik toch wel even slikken.
Bovendien had op mijn verzoek een jonge vrouw alvast mijn huisje schoongemaakt. Ik verwacht dan in een keurig huisje te stappen. Maar ze had alleen de vloer gedaan. Het plafond zat onder de dode spinnen, de meubels zagen grijs van het stof. Ik snap dat gewoon niet, totdat ik denk aan hoe zij wonen in hutten van moddermuren met een grasdak.
Ik een echte Zambiaan? Ik pas me aan in mijn kleding. Ik draag daar altijd die fleurige Zambiaanse lange gewaden. Ik eet al hun eten, inclusief viskoppen met ogen. Ik spreek hun taal zo goed en zo kwaad als ik kan. Maar toch blijft er, diep vanbinnen, altijd een verschil tussen hen en mij.”
Het onderwijsproject waarvoor u naar Zambia ging heeft u in 2017 overgedragen aan de lokale bevolking. Waarom bent u daarna teruggegaan?
„Ik was destijds in Nederland en dacht dat het voorbij was. Het onderwijsproject dat ik had opgezet zou ik na mijn verlof overdragen. Dus het was een logisch moment om daarna te stoppen. Ik begon aan het idee te wennen dat ik definitief zou terugkeren. Ik dacht aan alle mooie dingen die me dat zou opleveren: weer schaatsen, zomerfruit eten, mijn neefjes en nichtjes zien opgroeien.
Er was ondertussen een nieuwe directeur op de zendingspost gekomen. Totaal onverwacht belde hij mij op. Hij had de schooltjes van ons project bezocht en gezien wat daar gebeurde. Hij wilde graag dat ik terugkwam om het onderwijsproject breder te verspreiden. Dat kostte me de dagen die volgden heel wat tranen. Maar door de eerstvolgende preek op zondag wist ik dat mijn taak in Zambia er nog niet op zat. ’s Maandags heb ik toen een ticket geboekt.”
Zo snel ging dat tijdens uw eerste roeping niet…
„Nee, dat ging meer stap voor stap. Ik was kleuterjuf in Bleskensgraaf en had het enorm naar m’n zin op school. Ik kreeg steeds meer verantwoordelijkheid, zo was ik coördinator van de onderbouw geworden.
Toch werd ik op een gegeven moment onrustig. Ik besprak dat met de directeur. Hij gaf me drie maanden om te ontdekken wat mijn probleem was. Dat werden drie maanden van zoeken naar Gods wil, van bidden en pleiten op Psalm 32, waarin staat dat Hij de weg wijst. Toen de drie maanden bijna voorbij waren, had ik nog steeds geen zicht op wat de Heere van mij wilde.
Er stond voor die middag een directievergadering gepland, maar die werd afgezegd. Aan een moeder die ’s middags om één uur haar kind op school bracht vroeg ik of ik langs kon komen voor een ouderbezoek. Het bleek een gezin dat in West-Afrika Bijbelvertaalwerk had gedaan, maar na anderhalf jaar had moeten terugkeren omdat een van de kinderen suikerziekte kreeg.
Ik kreeg een persoonlijk gesprek met de moeder. En toen zei ze opeens: „Waarom zit jij eigenlijk niet in de zending?” Ik reageerde: „Ik? Nooit.” „Nou”, zei ze, „dat komt er rigoureus uit. Waarom zeg je dat zo?” Ik zei: „Ja, daar moet je voor geroepen zijn.” Ze vroeg: „Maar wat is roeping dan volgens jou?” Ik zei: „Dan maakt de Heere je duidelijk dat Hij zoiets van je vraagt.”
Daarna las ze met me uit de Bijbel, het zendingsbevel. Toen ik even later naar huis liep, was het alsof het licht doorbrak. Ik zei: „Heere, is dit wat U mij al die tijd duidelijk probeert te maken?” Maar ik dacht ook direct: dit kan niet. Dit past helemaal niet bij mij.”
Waarom dacht u dat?
„Ik was enorm gehecht aan thuis, aan mijn ouders. Ik ging het liefst elk weekend naar hen toe. Toen ik de pabo deed en op kamers zat, soms nog vaker. Bovendien was ik bang voor ongedierte. Naar het buitenland? Ik moest er echt niet aan denken.”
Toch liet het u niet los?
„Toen ik thuiskwam, heb ik direct m’n ouders gebeld. Met de verwachting dat ze tegengas zouden geven. Maar mijn moeder zei: „Meisje, meisje, ik heb zo voor jou gebeden. Als dit de weg is die de Heere je duidelijk maakt, moet je hem gaan.” Mijn vader vroeg: „Betekent dat dat je naar het buitenland gaat?” Maar ook toen zei ik nog: „Nee, dat denk ik niet. Er is ook in Nederland genoeg zendingswerk te doen.”
Heeft u die dag uw baan opgezegd?
„Nee, nog niet. Mijn ouders gaven me allebei hun zegen, maar ik wilde het ook van de Heere Zelf horen. Ik ben dat weekend in Bleskensgraaf gebleven. Er was een gastpredikant in de hervormde gemeente die ik daar bezocht. Hij liet als eerste de berijming van Psalm 32:8 zingen. Ik voelde mijn hart kloppen.
Een dag later ging de weekopening op school ook over die psalm. De collega die de beurt had zei: „Ik weet eigenlijk niet waarom ik deze psalm uitgezocht heb, maar als de Heere ons de weg wijst in het leven, moeten we Hem volgen.” Dat was alles wat ze zei. Nou, dat was genoeg.
Ik heb toen een gesprek gehad met de directeur. Zijn reactie maakte dat ik die dag vuurbang was dat ik me had vergist. Toen ik vertwijfeld thuiskwam, die middag, lag het krantje van de vrouwenvereniging op de mat met daarin op de eerste bladzijde een meditatie over Psalm 32:8. Toen wist ik zeker dat de Heere me riep. En heb ik m’n baan opgezegd.”
Hoe kwam u uiteindelijk in Zambia terecht?
„Mijn predikant had me aangeraden om me te gaan oriënteren bij zendingsorganisaties. Op een open dag van een van die organisaties kwam ik iemand tegen die wist: op de zendingspost van Covenant College, een Bijbelschool voor predikanten, zitten ze met smart op iemand te wachten die een onderwijsproject kan draaien. Ze vroeg: „Zal ik jullie met elkaar in contact brengen?” Daarna is het snel gegaan.”
Het werd dus uiteindelijk toch het buitenland.
„Ja, maar gelukkig wist ik dat in het begin nog niet. Anders had ik nooit die eerste stap naar zendingsschool De Wittenberg in Zeist durven zetten. Ik heb ter voorbereiding op een zendingstaak wel alvast gitaar leren spelen, zodat ik te allen tijde met kinderen Bijbelliederen zou kunnen zingen. Waar dan ook…
In mijn uitzenddienst zei de predikant: „Jij zag altijd maar één stap. En dan zette je die stap en dan maakte de Heere de volgende stap ook wel weer duidelijk op Zijn tijd.” Zo is het echt gegaan. Het stapje dat ik zag, zette ik. Hoe eng ik het ook vond.”
Wat was uw eerste indruk van het land?
„Na een lange reis kwam ik aan in het dichtstbijzijnde stadje bij de zendingspost. Daar moest ik wachten tot ze me kwamen ophalen. In de tussentijd liep er een dronken kerel rondjes om me heen. Die riep: „Mzungu, mzungu.” Ik dacht: ik hoop maar dat het ”Welkom, welkom” betekent. Pas later ontdekte ik de werkelijke betekenis van het woord mzungu: witte – een woord dat ik tegenwoordig zo vaak hoor dat ik er al niet meer van opkijk.”
Waaraan heeft u nog meer moeten wennen?
„Het dansen zit hier in het bloed. Ze doen dat in de dorpen, maar ook in de kerken. Die eerste zondag wist ik niet wat ik meemaakte. Ik dacht: dit mag helemaal niet. Dan ga je in de Bijbel zoeken hoe je hiermee moet omgaan en dan denk je: tja, David huppelde voor de ark en Mirjam danste.”
Doet u inmiddels mee?
„Ik doe mee ja, want ik denk: ik moet de Joden een Jood en de Grieken een Griek zijn. Het is vooral een heen en weer wiegen. Je ene voet naar voren en weer terug en dan de andere. Ik doe in alles mee tenzij ik denk: dit is on-Bijbels, dat doe ik niet.”
Waar ligt voor u de grens?
„Ze vragen mij in sommige kerken bijvoorbeeld ook om te preken. Dat doe ik niet, dan leg ik uit waarom.”
Zendelingen krijgen soms kritiek omdat ze anderen niet alleen het Evangelie brengen, maar ook hun cultuur willen opleggen. Vindt u die kritiek gegrond?
„Ja, in het zendingswerk zijn in het verleden echt dingen misgegaan en misschien nog steeds wel. Ik vind: ik ben daar om hen te dienen. Als ik me ongemakkelijk voel, omdat iets niet mijn cultuur is, maar ik kan vanuit de Bijbel niet aantonen dat iets zondig is, dan moet ik die drempel over. Het gaat er tenslotte niet om of ik me wel of niet ergens gemakkelijk onder voel.”
Wat is er gebeurd met dat angstige meisje van vroeger?
„Ik hou nog altijd niet van ongedierte, maar ben er inmiddels wel aan gewend geraakt dat er in Afrika vleermuizen rondvliegen en vogelspinnen en slangen rondkruipen. Weet je: God roept geen bekwamen, maar bekwaamt geroepenen. Dat is het geheim.”
Hoe is uw positie als vrouw in Zambia?
„Als ongetrouwde vrouw word je in Zambia eigenlijk niet als volwaardige vrouw gezien. Ze vragen dus altijd of ik getrouwd ben. Dan zeg ik: „Dan zou ik toch niet hier in mijn eentje zijn?” Sommigen vragen verder: „Ben je een non?” Of: „Hoeveel kinderen heb je?”
In het begin dacht ik: dit is niet normaal, zeg. Ik vertel net dat ik niet getrouwd ben, dan heb ik toch ook geen kinderen? Maar getrouwd of niet: je moet kinderen hebben. Kinderen vormen je oudedagsvoorziening. Ook vragen mensen wel: „Hoe kun jij zo vrolijk en enthousiast hier je leven leiden, terwijl je alleen leeft?””
Vindt u die vragen niet lastig, juist omdat u alleen bent?
„Ik denk vaak: misschien wilde God me juist hier hebben omdát ik alleen ben. Zodat ik mag laten zien dat je ook zo God kunt dienen. En dat de vreugde in je leven niet afhankelijk is van het wel of geen kinderen hebben. Of het wel of niet getrouwd zijn.”
Over het alleen-zijn gesproken. Een witte vrouw in Afrika, hoeveel huwelijksaanzoeken levert dat op?
„Genoeg! Meestal van die onzinverzoeken, op de markt bijvoorbeeld. Toch heb ik in de loop der jaren ook zeker vier keer een echt aanzoek gehad. Misschien is dat het risico van wonen op een zendingspost waar predikanten worden opgeleid? Een keertje ging het wel heel erg Zambiaans: via een tussenpersoon! Ik vind het dan elke keer wel weer lastig om op Zambiaanse wijze hier goed mee om te gaan. Wij Hollanders zijn vaak zo direct, hè?”
Heeft het zendingswerk u persoonlijk veranderd?
„Ja! Je wordt gedwongen om veel dichter bij de Heere te leven. Als je pech hebt met de auto, bel je in Nederland de ANWB. Maar in Zambia is geen ANWB. Daar bid je om hulp. Ik leerde bidden voor dingen waar ik in Nederland nog nooit voor gebeden had. Als onze waterpomp kapotgaat bijvoorbeeld, dan betekent dat dat wij geen water hebben. Ik heb echt weleens mijn emmers buitengezet na een gebed om regen. Het plensde…”
Op welk punt kunnen wij van Zambiaanse christenen leren?
„Ze betrekken God overal bij. Dat vind ik mooi. Toen ik daar vertelde dat ik voor een korte periode naar Sierra Leone zou gaan, ik was gevraagd om daar op een school te helpen het christelijk onderwijs vorm te geven, riepen mensen in Zambia direct: „Prijs de Heere.” Dat heb ik in Nederland niemand horen zeggen. Hier zeiden ze: „Mooie kans.” Dat afhankelijke kan overigens ook wel doorslaan in lijdelijkheid.”
Hoezo?
„Soms gebeurt er iets moeilijks. Iemand heeft bijvoorbeeld fraude gepleegd. Dan roepen sommige mensen daar direct: „Het loopt God niet uit de hand. Hij grijpt wel in.” En dan denk ik: Ja, dat weet ik. Dat is natuurlijk ook zo. Maar tegelijkertijd voelt dat voor mij soms ook alsof je je met die houding erbij neerlegt. Terwijl ik in zulke situaties een soort vechtershouding krijg. Hoor eens even. Het gaat hier om fraude. We moeten wel zorgen dat dat niet verdergaat.”
De coronatijd zette voor u alles op z’n kop. Hoe ingewikkeld was dat?
„Ik besloot in Zambia te blijven. Ook al wist ik dat het grote consequenties kon hebben als er bijvoorbeeld iets met mijn ouders, ze zijn inmiddels allebei ruim in de tachtig, zou gebeuren. Het voelde voor mij verkeerd om de mensen die ik mag dienen als het ware in de steek te laten toen het moeilijk werd. De scholen sloten, dus ik hielp mee bij het binnenhalen van de maïsoogst op de zendingspost. Dat werd gewaardeerd. Punt was wel dat veel Zambianen de schuld van de corona-epidemie bij de blanken neerlegden. Ik werd op straat nageroepen en mocht op een gegeven moment van mijn directeur het terrein amper meer af, met het oog op mijn veiligheid.”
Kwam uw werk helemaal stil te liggen?
„Ik had nog wel contact met ‘mijn’ scholen via WhatsApp. Op een gegeven moment ben ik met een van de juffen wat Bijbelfilmpjes gaan maken. De kinderen zien platen alsof ze een prentenboek bekijken en horen in hun eigen taal de Bijbelvertelling erbij. Dat bleek een enorm succes, want de mensen stuurden de filmpjes ook weer door naar anderen in hun netwerk. Meerdere zendingswerkers hoorden over ons project. Al snel kwam de vraag of de video’s vertaald konden worden in andere talen.
Het enige probleem was dat er in Zambia maar weinig uren elektriciteit was en op de zendingspost slecht internet. Dus besloot de directeur me toch naar Nederland te sturen om hier dit werk uit te bouwen. Inmiddels heb ik contacten over de hele wereld en werken we in twaalf talen. Dat heeft ertoe geleid dat ik met ingang van dit jaar een halfjaar in Nederland ben om filmpjes te maken –gewoon hier in mijn slaapkamer op zolder– en een halfjaar in Zambia om me op het trainen van docenten te kunnen richten.”
Wat doet het met u dat uw filmpjes de hele wereld over gaan?
„Gelukkig weet ik niet hoe ver de filmpjes precies reiken. Dat hoeft ook niet, want dan kun je er ook nooit wat mee worden. Als mens, bedoel ik. Snap je? Dus hoe minder ik weet, hoe beter het is.”
Toch is het ook wel iets om dankbaar voor te zijn.
„Mijn taak is om te zaaien. En ik geloof dat er net als in de gelijkenis van de zaaier, altijd een deel in goede aarde valt. Het is net als bij de maïsoogst in Zambia. We zijn daarin helemaal afhankelijk van de Heere. Maar wil je eten, dan moet je wel maïskorrels poten. De Heere schakelt ons in. Wij moeten het onkruid wieden. Wij moeten die zaadjes zaaien. Wij moeten water geven als het niet regent. Maar wij kunnen niet voor de vrucht zorgen. Zo is het ook in het zendingswerk. God schakelt mensen in, maar de vrucht komt van Hem. Ja, ik mag soms vrucht zien. En daar ben ik natuurlijk heel dankbaar voor. Maar of er vrucht komt, laat ik vol vertrouwen los, want dat is Gods kant.”
Je ziet dat zendelingen in Nederland soms weer lastig kunnen aarden in de reformatorische wereld.
„Dat heb ik dus echt helemaal niet. Ik denk: als je je daar aan kunt passen, kun je je ook weer hier aanpassen. Als ik hier net terug ben, zeg ik hooguit tegen mezelf bij de slotzang, die wij staande zingen: „Stilstaan hoor.” Maar ik ga hier echt niet zeggen: Waarom dansen jullie niet? Ik waardeer hier juist ook weer erg de heiligheid van de dienst en de nadruk die er ligt op Gods Woord. De preek duurt in Zambia soms slechts vijf minuten. Dan weet ik me hier in Nederland heel bevoorrecht.”