Het valt niet mee om weer te geven waaraan John Mastenbroek (1946-2023), die deze zaterdag overleed, allemaal zijn krachten heeft gegeven.
Het gevaar is groot dat aan de lange lijst nog veel zou ontbreken. Maar toch enkele dingen: bibliothecaris van de Theologische School van de Gereformeerde Gemeenten; bestuurslid van kiesverenigingen in Rotterdam en Alblasserdam; gemeenteraadslid in Alblasserdam; lid van een schoolbestuur; redactiesecretaris van het kerkhistorisch tijdschrift Oude Paden; boegbeeld van Stichting Machpela; bestuurslid van het ds. G.H. Kerstenfonds; lid van de Stichting Reformatorische Publicatie; schrijver van veel boeken en zeer veel artikelen; lange tijd ambtsdrager in de gereformeerde gemeente in Gouda; diverse functies in het brede kerkelijk leven; enzovoort.
En dan was hij een toegewijde echtgenoot, vader en opa. Maar op zaterdag zagen ze hem vroeger een zeer groot deel van de dag niet. Mastenbroek was 45 van de 52 zaterdagen per jaar in de bibliotheek aan de Boezemsingel te vinden. Toch waren er in huis voortdurend tekenen van hetgeen waarmee man en vader zich bezighield: boeken en nog eens boeken.
Afgesneden
Over zijn geestelijk leven vertelde John Mastenbroek meestal niet veel. Maar in een interview zei hij eens: ‘„Toen ik 18 jaar was, heeft de Heere alles afgesneden wat van mij was. Toen was het met zoveel majesteit in mijn ziel: „Uit u geen vrucht meer in der eeuwigheid.” Na een bange strijd kwam de Heere echter terug: „Uw vrucht is uit Mij gevonden.””
Als we samen op stap gingen, gebeurde er meestal wel wat opmerkelijks. Zo gingen we in 1982 voor het boek ”De Vereniging van 1907” voor een interview op bezoek bij ds. R. Kok. We zaten met pen en papier klaar. Maar we hoorden: „Pennen neer. Waar je voor gekomen bent, kun je wel vergeten.” Vervolgens kregen we de opdracht om wat hij ging zeggen aan een predikant door te geven. „En het moet een erváren predikant zijn.” Dat trof: we hadden met elkaar afgesproken op de Boezemsingel, en toen we daar weer arriveerden, stond ds. A.F. Honkoop op het kerkplein zijn auto te wassen. We vertelden ons wedervaren. Hij zei alleen maar: „Wie van jullie heeft er een gebed gedaan?” „Ik”, zei John Mastenbroek. „Ja, zei ds. Honkoop, „bij R. Kok kom je de deur niet uit zonder gebed.”
Begraafplaats
Het was in 1987 dat ds. R. Boogaard, John Mastenbroek en ik een bezoek brachten aan de begraafplaats Groenesteeg in Leiden. De gereformeerde gemeente heeft daar een grafkelder waarin de lichamen van de predikanten ds. Los, ds. Den Hengst, ds. Van Reenen en ds. De Wit rusten. Vlak bij de begraafplaats woonde een oude baas, die vanaf zijn jonge jaren werkzaam was geweest op de begraafplaats. Hij vroeg ons naar welk graf we op zoek waren. We noemden de namen van de predikanten. „Ds. Van Reenen? Die begrafenis weet ik nog”, zei de man. „Zoveel mensen had ik nog nooit op een begrafenis gezien. En er is toen gezongen zoals ik nooit eerder had horen zingen.”
Het ontroerde ons diep. Toen ik thuiskwam, was het eerste wat ik deed het begrafenisverslag opzoeken en kijken welke psalm er was gezongen. „Meteen even John bellen”, dacht ik. Maar daar ging de telefoon al: John. „Psalm 89:3”, zo begon hij het gesprek. „Daar Uw geheiligd volk van Uwe trouw mag zingen.”
Aan deze woorden moest ik denken toen op zaterdagmorgen het bericht kwam dat mijn onvergetelijke vriend in de afgelopen nacht was overleden.