Ad Verbrugge wil gezagsdragers die zelf weer kijken, luisteren, ruiken en voelen
Er zijn boeken waarvan je zou wensen dat iedereen ze las. ”De gezagscrisis, Filosofische essay over een wankele orde” van Ad Verbrugge, is er zo een. De filosoof en docent aan de Vrije Universiteit in Amsterdam bracht in maart dit boek uit, en wie het leest is weer helemaal op de hoogte. Van oorzaak en gevolg rond de coronapandemie (en de aanpak ervan), de ins en outs rond de stikstofcrisis, de opkomst van de BoerBurgerBeweging en van wat nu precies de oorzaak is van de toeslagenaffaire. Zelfs de Russische agressie in Oekraïne komt aan bod, waarbij dan vooral de westerse aanpak onder het vergrootglas ligt.
Wellicht past een disclaimer bij mijn eerdere aanbeveling. Als een aards profeet rijgt Verbrugge het ene na het andere thema aaneen met de rode draad die vervreemding van de concrete werkelijkheid heet, oftewel: gebrek aan realiteitszin. Ruim driehonderd pagina’s lang is de filosoof-ziener aan het oreren, en wie hem ‘aanhoort’ bekruipt het gevoel dat de profeet zich af en toe verlaagt tot borrelpraat. Vooral na zinnen als: „Het lijkt erop” en: „Het zou kunnen dat”, past enige scepsis, niet het minst vanwege Verbrugge’s pretentie om vanuit het genoemde gezichtspunt bijna alles te kunnen verklaren. Blijft staan dat het gereedschap dat hij aanreikt nuttig kan zijn om Nederland mee te diagnostiseren en –wie weet– te repareren.
Zijn boek lezen verrijkt in ieder geval ook je woordenschat. ”De gezagscrisis” leest als een woordenboek, zij het een van het creatieve soort en met een breedsprakige auteur aan de knoppen. Veel termen kende ik nog niet: zwermachtig, emocratie, lijfwereld, de enggeestigheid van het poreuze zelf, atomair mensbegrip. Stuk voor stuk aanduidingen waarmee Verbrugge de eerdergenoemde problemen binnen en buiten de landsgrenzen denkt te kunnen duiden. De klassieke oudheid is als inspiratiebron en ter lering ook volop aanwezig.
Er is dus volgens Verbrugge sprake van een gezagscrisis, en die betreft niet enkel de relatie overheid–burger. Ook in gezinnen en in werkrelaties ziet de filosoof een verstoring van hiërarchische verhoudingen. Die tussen overheid en burger krijgt de meeste aandacht. Wat daar speelt komt neer op een regelrechte vertrouwensbreuk waaraan beide partijen debet zijn. De overheid laat het afweten doordat ze niet meer met huid en haar betrokken is op de eigen samenleving. In plaats daarvan is ze als gevolg van doorgeschoten globalisering dienstbaar aan een wereldwijde „netwerksamenleving” waarin multinationals en het grootkapitaal de lakens uitdelen. En doen die het niet, dan zijn het wel ambtenaren in Brussel die via regelgeving hun wil opleggen aan nationale overheden. Het is in dit verband dat Verbrugge spreekt van een poreuze overheid, die vervreemd is geraakt van de concrete leefwereld van haar eigen burgers.
Adviesbureaus
De afstand tot de burger wordt ook nog eens vergroot door de wijze waarop de overheid de kloof poogt te overbruggen. In plaats van aan te sluiten bij wat de samenleving nodig heeft, worden experts ingehuurd, adviesbureaus binnengehaald en met wetenschappelijke modellen beleid gemaakt. „Zelfgeorganiseerde onmacht” noemt Verbrugge dat. Afstoten en uitbesteden zijn hier sleutelwoorden, met als gevolg dat de overheid zelf waardevolle kennis en ervaring verliest en een goed zicht op de publieke zaak kwijtraakt. Politiek bedrijven wordt zo een kwestie van meten, modelleren, budgetteren en op afstand evalueren. Kille procedures hebben de plaats ingenomen van wat Verbrugge „praktische wijsheid” noemt: een werkwijze waarbij de overheid haar oor eerst te luisteren legt bij burgers om te weten wat er concreet nodig is, waarna maatwerk wordt geleverd. Het is niet toevallig dat in dit verband de aanpak van corona, de stikstofcrisis en de toeslagenaffaire ter sprake komen als voorbeelden van zulk kil en afstandelijk overheidsbeleid.
Praktische wijsheid en realiteitszin ontbreken volgens de auteur ook in de huidige buitenlandse politiek, waardoor de westerse steun aan Oekraïne een heikel avontuur dreigt te worden. „Moralisme en marktdenken hebben zich een monopolie in de geest verworven, maar daarmee winnen we geen oorlog.”
Ook aan de kant van de burger is het nodige aan de hand. Inwoners van Nederland missen burgerzin en het abstracte vrijheidsideaal van de jaren 60 is daar volgens Verbrugge debet aan. Betrokkenheid op en het zich verantwoordelijk weten voor de samenleving is aan dit primaat van het autonome individu ondergeschikt geraakt. Dat is vooral kwalijk omdat naar Verbrugge’s overtuiging de mens naar zijn aard op de gemeenschap is aangewezen. In plaats daarvan is sinds de jaren 60 de eigen beleving, het eigen gevoel de enige maatstaf. Later kwam daar ook nog het ideaal bij van authenticiteit: het authentieke persoonlijke gevoelsleven als norm voor een goed leven. De „emocratie” werd daarmee een feit, met als gevolg dat sympathie en antipathie volgens Verbrugge nog de enige manieren waarop mensen op elkaar betrokken zijn.
Voor verdere ontworteling uit de gemeenschap zorgt digitalisering. Je dagelijks onderdompelen in een virtuele werkelijkheid weekt je nog verder los van de eigen leefwereld. Verbrugge typeert die toestand als de „enggeestigheid van het poreuze zelf”. Enggeestig heeft niet met halloweenachtige dingen te maken, maar met een versmalling van de persoonlijke beleving. Leven in je eigen digitale bubbel zou je het kunnen noemen. Intussen zorgt dit primaat van individuele vrijheid en subjectieve beleving voor een samenleving waarin volwassenen denken en doen als kinderen: ze zijn niet meer in staat om zelfstandig verantwoordelijkheid te nemen voor de gemeenschap.
Het ontwrichtende effect van deze individualiseringsgolf van de jaren 60 werd versterkt door de naoorlogse ontzuiling. De verzuilde samenleving zorgde tot die tijd voor „sociaal-cultureel weefsel” in de samenleving dat een stabiele verbinding tussen overheid en burger garandeerde. Met het wegvallen daarvan kreeg de burger met zijn jaren 60-idee van individuele beleving als het hoogste goed alle ruimte en raakte het ideaal van burgerschap (lees: betrokkenheid op de gemeenschap) verder uit beeld. Het resultaat van dit alles is een politiek landschap dat verdeeld en gepolariseerd is. Verbrugge spreekt zelfs van een „ontzielde samenleving”, omdat de beleving van het gemeenschappelijk goede ontbreekt. Daartegen komen burgers in verzet, en precies dat doet een populistische beweging als de BoerBurgerBeweging, stelt Verbrugge.
Leegte
Wat staat de overheid te doen om weer gezag te krijgen? Macht terughalen naar Den Haag, ten koste van Brussel. Paal en perk stellen aan de invloed van globalisering. Dienstbaar zijn aan de eigen samenleving gaat immers voor alles en dat geldt ook voor het bevorderen van het gemeenschappelijk goed. Decentralisatie van de macht kan daarbij helpen, want gemeentelijke en provinciale overheden staan nu eenmaal dichter bij de burger en ze zijn daardoor beter in staat om de verbinding te maken.
Verder zal de leegte van het jaren 60-individualisme moeten worden gevuld. „Deze crisis is ten diepte geestelijk van aard”, aldus Verbrugge. Wat hij vervolgens laat horen is geen expliciet christelijk geluid, wel een ietwat vage oproep om te putten uit eigen traditie en die van anderen. De „verbeeldingswereld van mythologie en religie” kan nieuw licht werpen op de plaats waar wij nu staan”, is zijn overtuiging.
Een uitweg vinden uit de gezagscrisis is intussen wel urgent, waarschuwt de filosoof. Het eerder genoemde populistisch protest tegen de ontzielde samenleving, kan zomaar leiden tot de roep om een verlosser, die een vorm van „onderdrukkend collectivisme” nastreeft.
Boekgegevens
”De gezagscrisis”, Ad Verbrugge; uitg. Boom; 344 blz.; € 24,90