Met een gemotoriseerde gatenboor gaat Practica Foundation uit Papendrecht verdroging in Afrika te lijf. Een eeuwenoude Afrikaanse landbouwtechniek komt weer terug, maar de vrouwen hoeven daarvoor niet meer krom te staan.
Vlak voor de regentijd gaan de vrouwen in West-Afrika en de Sahel op pad. Met een handhak over de schouder. Er moeten rechthoekige gaten worden gehakt in de keiharde uitgedroogde grond. Anders stroomt het regenwater van de helling af, en dan mislukt de oogst.
„Zo’n plantgat, uitgehakt volgens de aloude zaï-methode, heeft stroomafwaarts een dijkje om het regenwater tegen te houden en in het plantgat te leiden. Daarin worden voedselgewassen gekweekt zoals sorghum, gierst en mais. Zo benutten ze de regentijd optimaal”, vertelt Jan Nederstigt van Practica, een stichting die samen met partners als Woord en Daad en ZOA betaalbare apparaten ontwikkelt voor mensen in ontwikkelingslanden.
De vrouwen maken deze gaten met de hand, zo’n 20.000 gaten per hectare. „Drie tot vier vrouwen doen er samen 300 manuren over om deze te hakken. In de droogte en de brandende hitte; het kan er wel 40 graden worden. En dat is zwaar werk. Geen wonder dat zaï in de jaren 80 in onbruik is geraakt. Met hongersnoden als gevolg.”
Verschillende hulporganisaties zijn sindsdien het gebruik van de zaï-methode gaan promoten. „Daarmee is een verdubbeling van de oogst haalbaar, soms zelfs een verdrievoudiging. Maar omdat het zulk zwaar werk is, is het weer in onbruik geraakt, of de vrouwen gaan pas op stap als de eerste regen is gevallen. De grond is dan wel zachter, maar je mist daardoor wel de nodige millimeters regenwater in je plantgat.”
Gert Jan Bom, oprichter van Practica, bezocht Afrika zo’n drie jaar geleden vanwege de toenemende droogte. De lokale partners van Practica merken dat de gebieden door klimaatverandering steeds minder geschikt worden voor landbouw. Er moet voor de droge periode een aanvullend irrigatiesysteem op poten worden gezet. „We hadden daarvoor een grote wateropslag nodig. En dat werd veel te duur. We liepen er finaal op vast.” Bij toeval spreekt hij een vriend, broeder Louis. „Die vertelde dat de boeren vroeger de zaï-methode gebruikten, maar dat ze dat nu niet meer doen omdat het zo veel werk is om al die gaten te hakken.”
Bom neemt het idee van de zaï-plantgaten mee naar huis. Hij besluit daar iets mee te gaan doen. Bom: „Ik ben toen aan het tekenen en rekenen gegaan. Er moet een apparaat komen dat een gat kan maken van 20 centimeter doorsnee en 15 centimeter diep. En het moest betaalbaar en rendabel zijn voor een Afrikaanse boer.”
Hij loopt er al gauw tegenaan dat een mechanisch hakapparaat niet werkt. Bij nader onderzoek blijkt dat de vorm van het plantgat, vierkant of rond, niet uitmaakt. „En een rond gat kun je boren”, weet Bom. „Een boor maken, is een kwestie van een motor en een boor aan elkaar koppelen; da’s simpele werktuigbouwkunde.” Daarnaast moet het apparaat stroomafwaarts een dijkje op de helling maken, om de afstroom van het regenwater te beperken.
Hoofdbrekens
Het type boor bezorgt de uitvinders hoofdbrekens: is een vlinderboor of een spiraalboor de beste optie? „Daar zijn we nog niet definitief uit”, verklaart Nederstigt. „De grond ter plaatse is vaak betonachtig hard, met keiharde stenen erin. Vier meter verderop kan het zomaar weer anders zijn.”
Beide uitvinders besluiten hun boormachine te testen in het gemeenteplantsoen in de buurt. „Stiekem”, bekent Bom met een glimlach. Maar die grond is te zacht en te goed bewerkbaar. „Daarom lieten we klei uit Zeeland komen. We mengden die met stenen; maakten er een dakje boven, zodat er geen regen bij kon komen. Boringen daarin hielpen ons om er wat gevoel bij te krijgen.”
Daarnaast is het belangrijk dat de boor met de juiste snelheid draait, vult Nederstigt aan. „Voor de boeren is het belangrijk dat ze snel gaten kunnen boren tegen een zo laag mogelijk brandstofverbruik.”
In Burkina Faso heeft Practica samen met Woord en Daad de eerste testen uitgevoerd. „In tamelijk zachte grond zitten we nu op 40 manuur per hectare”, stelt Bom.
Werkplaats
De directeur loopt voorop naar de werkplaats. Daar staan de zonnepompen die Practica eerder heeft ontwikkeld. Evenals een betaalautomaat voor schoon drinkwater. „Dat geld is nodig om de pomp te kunnen onderhouden.”
Een paar meter verder staat de gatenboormachine, de Zaïner. Hij ziet eruit als een eenvoudige tuinfrees, maar dan met een boor in plaats van een freesbak.
Bom geeft enkele ferme rukken aan de startkabel. De motor slaat grommend aan. „De motor is nog Chinees, een Hondakloon met zo’n 5 pk”, verklaart Bom. „De productieversie krijgt een echte Hondamotor omdat die langer meegaat.” Een ketting drijft via een verdeelbak de boor aan, die enthousiast ronddraait. Een beschermkap over de boor moet van de opgeboorde grond een dijkje maken.
De motor kan ook de wielen aandrijven. Bom laat zien hoe dat werkt. Hij knijpt een hendel in en een draaiende as zakt op de massieve wielen. De Zaïner wil onmiddellijk vooruit. „Dat vergemakkelijkt het rijden over een oneffen, met stenen bezaaide akker.”
Practica hoopt komende maand de productie op te starten. „Voorlopig zet onze partner in India de machines in elkaar. Deze is net als wij ook een sociale onderneming.” Voor de lange termijn zoekt Nederstigt naar lokale producenten voor de plaatselijke werkgelegenheid. „Dat heeft een keerzijde: de kwaliteit laat vaak te wensen over. Daarom zal dat een combinatie worden van lokaal laswerk en assemblage. Cruciale onderdelen, zoals de motor, de tandwielkast en de kettingoverbrenging laten we in India maken.”
De Zaïner komt in alle Afrikaanse landen op de markt, is de bedoeling. „Een organisatie als World Vision heeft plannen om met de Zaïner in Noord-Uganda aan de slag te gaan. We zijn bezig in Zimbabwe en in Zambia. En we hebben de proef met Woord en Daad in Burkina Faso. Die gaan we binnenkort evalueren.”
Daarnaast hebben organisaties in de Sahelregio interesse in de Zaïner, vervolgt Nederstigt. „In onvruchtbare grond willen ze plantgaten boren, deze vullen met mest en compost, en daarin bomen planten. Met de hand is dat niet te doen. Maar de grond knapt daarvan zienderogen op, en delen kunnen op termijn weer gebruikt gaan worden als landbouwgrond.”
Een Zaïner zal naar verwachting 1200 euro gaan kosten. Kunnen de Afrikaanse boeren dat wel opbrengen?
Nederstigt: „Boeren zullen zelf geen Zaïner kopen. Ze hebben hem immers maar een paar weken per jaar nodig. Wij zien daarom meer in coöperaties van boeren, die gezamenlijk zo’n Zaïner aanschaffen; een boer kan ook loonwerk gaan doen voor derden.
Het apparaat verdient zichzelf terug. In de praktijk kost het 50 tot 100 euro om 20.000 gaten te boren in een hectare. Gebeurt het met de hand, dan betalen de boeren per gat. Per hectare komt dat neer op 400 euro.
Onderhoudswerk, waaronder bougies vervangen en olie verversen, en reparaties uitvoeren kunnen ze in Afrika zelf. De onderdelen zijn er lokaal prima te verkrijgen.”
De Zaïner loopt op benzine. Was een elektrische aandrijving geen voor de hand liggende keus?
Nederstigt: „Dat is het zeker, en daar zijn we ook mee bezig. Vooralsnog willen we eerst het apparaat klaarhebben voor de markt. Een aandrijving op zonne-energie is de volgende stap waarop we ons richten.”
Hoe ziet die er dan uit?
Bom: „We zien het zo voor ons: er komt een set zonnepanelen op wielen met een accu als buffer. De Zaïnermotor, 2 pk is genoeg, is daarmee verbonden via een kabel van 40 meter, net als bij een elektrische grasmaaier. Als een boer met zijn Zaïner een stuk land heeft gehad, kan hij de hele boel verplaatsen en op een andere plek verdergaan. Zo’n elektrische Zaïner kost een coöperatie 2000 euro, maar de onderhoudskosten liggen een heel stuk lager.”
Jullie lossen met de Zaïner een Afrikaans probleem op. Waarom bedenken de Afrikanen zoiets niet zelf?
Bom: „Ze hebben de kennis om zoiets te ontwikkelen wel, maar die wordt beperkt ingezet om problemen voor kleinschalige boeren op te lossen. Het commercieel ontwikkelen van deze innovaties voor deze specifieke markt is vaak niet rendabel. Daarom stappen Afrikaanse bedrijven niet automatisch in deze markt. Wij gebruiken hier fondsen voor en hoeven de investeringen niet terug te verdienen uit verkoop.”
Nederstigt: „Frère Louis is een Afrikaanse broeder, dus zij zien daar het probleem wel degelijk liggen. Maar een ontwikkelingstraject opstarten kost hun gewoon te veel geld. Wij kunnen dat wel doen, omdat wij soms donaties en giften ontvangen. Er liggen nog een aantal ideeën op de plank, die we verder kunnen uitwerken als we er donaties voor krijgen.”