Onderwijs & opvoedingkledingregels

In gesprek over kledingregels: „Eerst begrijpen, dan begrenzen”

Korte rokken en korte broeken. Regels en restricties. Het zijn woorden die de terugkerende discussie over kleding op reformatorische scholen aardig samenvatten. Maar wie een inhoudelijk gesprek over dit thema wil voeren, kan dergelijke termen maar beter even voor zich houden.

Linda den Hollander en Hanneke Klein-den Hertog
7 October 2023 12:07Gewijzigd op 16 November 2023 15:29
V.l.n.r.: Wietske Kruyswijk, Sarina Brons en Frans van Hartingsveldt. beeld RD, Anton Dommerholt
V.l.n.r.: Wietske Kruyswijk, Sarina Brons en Frans van Hartingsveldt. beeld RD, Anton Dommerholt

Het is met recht vaste prik te noemen. Ieder jaar brengen middelbare scholen de hartenkreet voor fatsoenlijke kleding weer onder de aandacht. Schoolbestuurders klimmen in de pen en verzoeken hun leerlingen dringen om passend gekleed naar school te komen.

Begin deze week trok de Jacobus Fruytier scholengemeenschap in Uddel weer aan de bel. In een mail verzocht de locatiedirectie ouders „met klem” om meer aandacht voor de kledingkeuze van hun kinderen. Met name het dragen van „veel te korte rokken” is een probleem, zo benadrukte de school.

Ook op andere reformatorische onderwijsinstellingen heeft het thema de aandacht. Zo rondde het Van Lodenstein College eerder dit jaar een bezinningstraject op kleding af. En scholengroep Driestar/Wartburg vroeg in een enquête onder ouders naar de waardering van het huidige kledingbeleid. Ook peilde de school in hoeverre ouders het belangrijk vinden dat meisjes thuis en op school een rok dragen.

Verlegenheid rond de manier waarop leerlingen zich kleden is geen exclusief reformatorisch probleem. Zo haalde eerder dit jaar het Bonhoeffer College de krantenkoppen. De middelbare school in Enschede liet leerlingen weten dat ze in naveltruitjes niet welkom waren in de klas. In diezelfde week benadrukte het Grotius College in Heerlen dat een blote buik of diep decolleté niet was toegestaan.

Kleding is „echt een ding” op scholen, zo constateren ook Sarina Brons, Frans van Hartingsveldt en Wietske Kruyswijk. Daarom is het volgens hen belangrijk om het daarover te hebben. Toch voelen ze ook ongemak. Want ze weten: het gesprek over kleding zorgt snel voor hete hoofden en koude harten. En het gaat niet zelden weinig verder dan de gewenste lengte van de broek, de rok of de mouw.

Tegelijkertijd: om het dan maar niet over kleding te hebben is ook geen optie. Het thema is volgens het drietal namelijk wel degelijk relevant. Van Hartingsveldt: „Want het doet pijn als wij te horen krijgen dat onze scholieren er zo onfatsoenlijk bijlopen. De manier waarop we onszelf op dit punt presenteren strookt niet met waar we als reformatorische school voor staan. Dat is de realiteit.” Brons: „Kleding is wat mij betreft ook geen oppervlakkig onderwerp. Het gaat namelijk over identiteit, over wie je bent en hoe je dat uit – ook als christen.”

19715738.JPG
beeld RD, Anton Dommerholt

Een driegesprek, gegroepeerd rond de thema’s waarden en principes, identiteitsontwikkeling en gesprek, en ruimte en richting.

1. Waarden en principes

Kruyswijk, mede-eigenaar van trainingsbureau WiSEducatie: „Waarom zijn er kledingregels en hoe hangen die samen met de identiteit van de school? Ik vind dat altijd een boeiende vraag rond de terugkerende discussie over de kledingcode op reformatorische scholen. Persoonlijk heb ik soms de indruk dat ouders, docenten en leerlingen kledingregels vooral zien als een setje afspraken waaraan scholieren en personeelsleden zich moeten houden. Naar mijn idee komt het niet veel verder dan dat. Dat is jammer, want over dit thema zijn mooie gesprekken te voeren.

Ik ben wel benieuwd: hebben jullie het idee dat het duidelijk is hoe het kledingbeleid samenhangt met de identiteit van de school?”

Van Hartingsveldt, bestuurder van de Jacobus Fruytier scholengemeenschap: „Terechte vraag. Op de Fruytier brengen we het onderwerp en de Bijbelse visie daarop regelmatig onder de aandacht van scholieren, bijvoorbeeld tijdens themadagen of dagopeningen. We focussen dan juist op de vraag: hoe kun je God, jezelf en anderen dienen door je kleding?”

Kruyswijk: „Dat is mooi om te horen. Ik stel de vraag omdat het mij opvalt dat jongeren vaak geen idee lijken te hebben over het waarom van het kledingbeleid. Als ik op reformatorische scholen met leerlingen over dit thema praat en hun vraag wat hun school belangrijk vindt, krijg ik soms de meest wonderlijke antwoorden. Het gaat dan over wel of geen ketting of over wel of geen teenslippers. Ik vind het opmerkelijk dat scholieren gelijk met die –vaak ongeschreven– regels op de proppen komen. Volgens mij komt dat omdat er te weinig met hen gepraat wordt over het wáárom van het kledingbeleid, over de waarden daarachter.”

Van Hartingsveldt: „Dat moeten we onszelf als scholen dan aantrekken. Ik zou juist graag zien dat de gesprekken over kleding positief van toon zijn en dus niet gelijk gaan over wat wel of niet mag. Zo’n gesprek kun je volgens mij bereiken als je het insteekt met de Bijbelse waarden die rond kleding gelden.”

Brons, GZ-psycholoog en auteur: „Eens. Het krijgt anders een negatieve bijsmaak. Om dat te voorkomen moet je terug naar Bijbelse principes, die de waan van de dag overstijgen.”

Van Hartingsveldt: „De Bijbel spreekt voor het eerst over kleding in Genesis 3. Na de zondeval geeft God kleding aan Adam en Eva om hun naaktheid te bedekken. De diepe gebrokenheid na de zondeval is dus de bedding die onder dit thema ligt en die we in de gesprekken hierover ook moeten benoemen.

Als het gaat over hoe mensen kleding moeten dragen, zijn eerbaarheid en matigheid belangrijke principes, evenals het tot uiting laten komen van het verschil tussen man en vrouw. Als het goed is, verwijst kleding ook niet vooral naar het individu, maar naar God. Als je deze zaken als uitgangspunt neemt, kun je vervolgens praten over wat dat praktisch betekent.”

19715740.JPG
Sarina Brons. beeld RD, Anton Dommerholt

Brons: „Persoonlijk zie ik kleding meer als iets wat niet al te veel de aandacht hoeft te hebben. Ik zou niet gelijk zeggen dat ik door mijn kleding God wel of niet dien. Een belangrijke vraag is volgens mij wat je wilt bereiken met de manier waarop je je kleedt. Wil je door strakke shirtjes jezelf etaleren en door peperdure merkkleding laten zien dat je geld hebt? Ergens vind ik dat kleding een onderwerp moet zijn dat niet zo belangrijk is. Wat maakt het nu uit wat je aanhebt, als het maar zedig en ingetogen is en niet al te veel aandacht vraagt?”

Kruyswijk: „Dat laatste punt is natuurlijk wel subjectief. Als ik mezelf vrolijk voel, trek ik een gekleurde rok aan of doe ik een rij felle armbandjes om – puur omdat ik me opgewekt voel en dat uit. Dat is misschien niet ingetogen, maar ik heb ook niet expliciet de bedoeling de aandacht van anderen op mij te vestigen. Wat ik zeggen wil: rond dit thema doen veel van je eigen overtuigingen mee.

Persoonlijk vind ik zelfexpressie ook een belangrijke waarde rond kleding. Door de manier waarop je je kleedt, kun je iets van je eigenheid laten zien. Ik waardeer dat positief.”

Van Hartingsveldt: „God heeft kleur en verscheidenheid in de schepping gelegd. En het is inderdaad mooi als jongeren hun persoonlijkheid in hun kleding uiten. Zolang dat maar past binnen de waarden van eerbaarheid en matigheid – zou ik zeggen.

Als ik nog een stapje terugdoe: een Bijbels principe rond kleding is ook dat het de grenzen tussen jongens en meiden niet verlaagt. En dat zie ik nu wel gebeuren door uitdagende kleding. Er wordt op dit punt volop geëxperimenteerd. De duivel lacht erom en misvormt mensen. Dat gaat me aan het hart. God vraagt juist een heel ander leven, dat zo heilzaam is.”

Brons: „Je doelt dan op seksualiteit en de grenzen die op dat punt overschreven worden?”

Van Hartingsveldt: „Ja, dat heeft ook met kleding te maken.”

Brons: „Ik dacht even dat je bedoelde dat in hun kleding jongens steeds meer op meiden gaan lijken en andersom; dat op die manier het verschil tussen de geslachten wegvalt.”

Van Hartingsveldt: „Nee, dat zie ik gelukkig niet zo om me heen.”

Brons: „Kleding kan drempels voor seksueel contact verlagen. Dat zien we natuurlijk nu ook gebeuren door de korte rokken of diepe decolletés. Dat is uitdagend, vraagt aandacht.”

Van Hartingsveldt: „Wat ik wel gezegd wil hebben: het gaat snel enkel en alleen over de meiden. Die kant moeten we niet op. Over de grenzeloosheid van jongens is bijvoorbeeld ook het nodige te zeggen.”

Kruyswijk: „Ja, het onderwerp vraagt nuance en zorgvuldigheid. Want voor je het weet koppel je grensoverschrijdend gedrag door jongens aan de kledingstijl van meisjes. Maar dan mis je toch wel een paar afslagen en sla je het gesprek plat.”

Brons: „Zeker. Maar als het dus gaat over grenzen die op seksueel vlak wegvallen, waarbij kleding een rol speelt, voltrekt zich in mijn beleving wel een geestelijke strijd. Eerbaarheid, matigheid en tevredenheid zijn Bijbelse noties. Tegelijkertijd staan die haaks op onze moderne cultuur, die gericht is op het overgaan van grenzen, ook op seksueel vlak, ook binnen de reformatorische achterban.”

Kruyswijk: „Dat zijn grote zaken die je noemt. Ik weet niet of ikzelf zo ver zou willen gaan door deze dingen zo tegenover elkaar te zetten. Je kunt aandacht hebben voor de geestelijke component én ruimte geven aan de identiteitsontwikkeling van jongeren. Jongeren zoeken in hun tienerjaren naar wie ze zijn en hoe ze zichzelf kunnen uiten, ook in hun kleding. Dat hoort bij hun identiteitsontwikkeling en ik zou terughoudend zijn om dat enkel als geestelijke strijd te duiden.”

2. Identiteitsontwikkeling en gesprek

Kruyswijk: „De vraag die volgens mij onder het thema kleding ligt, is: wat is je identiteit? Uit wie je bent, volgt namelijk wat je doet en ook hoe je je kleedt. Als docenten dus het gesprek over kleding willen voeren, moeten ze eerst terug naar die kernvraag. Weten jongeren wie ze zijn? En als ze dat al weten: is het voor hen dan helder hoe ze zich kunnen uiten op een manier die daarbij past – ook op het gebied van kleding?”

Van Hartingsveldt: „Het valt mij in gesprekken met scholieren weleens op dat ze niet de taal en de innerlijke rust hebben om te verwoorden wie ze zijn. Daarbij moeten opvoeders hen dus helpen. Zij hebben de taak om met jongeren over deze zaken door te praten.”

Brons: „Daarnaast is het ook goed om te beseffen dat tieners vaak niet goed weten wat hun kleding met anderen doet. Jongeren zijn vooral met zichzelf bezig en veel minder met de ander. Dat past bij hun leeftijdsfase.”

Kruyswijk: „Dan kom je ook uit bij een dieper punt, namelijk hun vorming. Uit sommige onderzoeken blijkt dat in 30 procent van de christelijke gezinnen geen enkele vorm van seksuele voorlichting wordt gegeven. Als ik een training over sociale veiligheid geef op een middelbare school is een belangrijke vraag richting jongeren altijd: hoe neem ik verantwoordelijkheid over mijn eigen seksualiteit en die van de ander? Vanuit die vraag kun je ingaan op de rol van kleding. Maar het gesprek hierover moet dus niet enkel op school, maar juist ook thuis aandacht krijgen.”

Brons: „Recent sprak ik een meisje dat inderdaad hoorde dat uitdagende kleding iets losmaakt bij mannen. Zij dacht toen: ik ken ten minste een betrouwbare man, mijn vader. Laat ik hem vragen of dat zo is. In alle eerlijkheid zei haar vader toen dat weinig verhullende kleding er inderdaad voor zorgt dat zijn ogen naar het lichaam getrokken worden. Toen zei zij: Als zelfs mijn vader dat zegt, wil ik er niet aan meewerken dat mijn uiterlijk dat oproept.”

19715742.JPG
Frans van Hartingsveldt. beeld RD, Anton Dommerholt

Van Hartingsveldt: „De rol van vaders is op dit punt moeilijk te overschatten. Vaders hebben het vaak druk, maar op dit punt moeten ze zich druk máken. Hun taak gaat ook verder dan enkel zeggen hoe het niet moet. Een vader moet zijn kinderen laten zien dat hij van zijn vrouw houdt, haar integer benadert. Hij is geroepen om zijn dochter zelfbevestiging te geven. Hij heeft als taak zijn zoon te leren dat het nodig is een verbond met je ogen te sluiten. En vergeet de rol van de kerken niet. Als je als kerkenraad aan het begin van het catechesatieseizoen enkel in het kerkblad een oproep plaatst als’” ”Kom netjes gekleed”, ben je snel klaar.”

Brons: „Hoe zou je verder kunnen komen, denk je?”

Van Hartingsveldt: „Het zevende gebod biedt natuurlijk veel aanknopingspunten. Maar je kunt als kerkelijke gemeente veel meer doen. Het thema vraagt misschien wel aparte leerdiensten of thema-avonden. Let wel: christen zijn gaat om leer en leven. Dus hebben wij als opvoeders de taak om jongeren ook op het punt van kleding te leren wat een christelijk leven inhoudt”

Kruyswijk: „Eens. Maar dan nog ben je er niet. Ik benadruk ook altijd in gesprekken die ik met opvoeders heb: Wees ook een beetje mild. Onze tieners groeien op in een Instagram- en TikTokomgeving en spiegelen zichzelf aan wat ze daar zien. Dat zijn naveltruitjes en ultrakorte broeken. En dan komen ze naar een reformatorische school en hebben ze kleding met een mouwtje aan en –in het geval van de meiden– een rok. Misschien wat strakker dan wij graag zouden zien, maar in hun beleving kiest een jongere dan al tegen het heersende maatschappelijke beeld in. Scherp gezegd: in hun beleving maken jongeren soms al veel keuzes om de Heere te dienen, ook als wij ons als volwassenen daar misschien niet echt iets bij kunnen voorstellen. Maar dan moeten we hun vragen hoe het dienen van God er in deze maatschappij voor hen uitziet. Daarover kun je echt mooie gesprekken voeren. En dan kan het natuurlijk ook zo zijn dat jongeren het dienen van God anders invullen dan volwassenen, ook op het gebied van kleding. En dan is natuurlijk de vraag: welke ruimte is daarvoor op school?”

3. Richting en ruimte

Brons: „Voor we het hebben over de vraag of een verruiming van het kledingbeleid kan helpen: het is nu natuurlijk al zo dat de waarden onder het kledingbeleid niet meer volledig tot uitdrukking komen in de praktijk. Pijnpunt is dat we op dit punt een verdrietig beeld afgeven. Dat is gewoon de realiteit.”

Kruyswijk: „Ja. Mensen zeggen bijvoorbeeld: De meiden mogen op jullie school geen broek aan, maar hoe ze er nu bijlopen… Daar zou ik mijn kinderen nooit naartoe sturen.”

Van Hartingsveldt: „Het zijn bekende geluiden helaas. Kijk, in onze reformatorische achterban laten we de waarde dat door kleding het verschil tussen man en vrouw duidelijk moet worden onder meer tot uiting komen door het dragen van een rok door dames. Nu ben ik mezelf er goed van bewust dat wij als reformatorische scholen een postzegeltje zijn in Nederland. Andere christelijke culturen hebben niet precies dezelfde mores op dit punt. Dat kan ik relativeren. Maar om dan maar te zeggen: De praktijk wijkt af van wat we willen, dus we passen ons maar beleid aan, vind ik niet helpend. We zitten als scholen in een bepaalde context. Er leven culturele verwachtingen binnen onze achterban als het gaat om hoe je de waarde van het verschil tussen man en vrouw invult. Ik vind niet dat je dat zomaar moet openbreken.”

19715744.JPG
Wietske Kruyswijk. beeld RD, Anton Dommerholt

Kruyswijk: „Ik vind het mooi dat je dat culturele aspect inbrengt. Hoe jij het nu uitlegt, zou het ook wel vaker gehoord mogen worden. Want volgens mij worden keuzes op het gebied van kleding –bijvoorbeeld als het gaat om rok of broek– snel geframed als: Zo hoor je je te gedragen als reformatorische gelovige; met heel duidelijke, concrete regels op het gebied van kleding. Dat is natuurlijk wel lastig, omdat er ook in onze achterban nu eenmaal veel verschillende meningen zijn. Accepteer dat. En kijk dan als school welke ruimte je elkaar wilt geven. Zie je geen verdere ruimte, dan is dat prima. Dan kun je tegen jongeren zeggen: Dit zijn onze waarden en wij kiezen er in onze cultuur voor om die zo in te vullen. Maar onderken dat het ook anders zou kúnnen. Wees daarover transparant. Dat helpt om wat spanning uit deze discussie weg te nemen, zeker ook richting onze jongeren.”

Van Hartingsveldt: „Het ingewikkelde is dat we leven in een postmoderne tijd waarin iedereen zelf wel uitmaakt hoe hij zijn leven vormgeeft. En dan vinden we toch allemaal dat we vertolken wat God zegt – ook in onze sociologisch kleine achterban, ook op het gebied van kleding. Terwijl we aan de waarden rond kleding vaak een persoonlijke invulling geven.”

Kruyswijk: „En een culturele.”

Van Hartingsveldt: „Inderdaad. En dat we dat doen, is ook wel te begrijpen. Want we zien om ons heen dat de wanorde in de samenleving toeneemt. Hoe houden we daarop als reformatorische gezindte vat? Door vast te houden aan de regels, is een gedachte die dan zomaar kan postvatten. Maar het leven is veelkleurig en we redden het niet met regels alleen. Niet op het gebied van kleding, niet op het gebied van Bijbelvertaling, niet op het gebied van vaccinatie. Dat lukt alleen door Gods Woord te laten spreken en op zoek te gaan naar de tijdloze principes die daarin liggen opgesloten.”

Kruyswijk: „Dat is de kern. En het zou mij niet verbazen dat de gesprekken over juist deze thema’s vaak zo moeizaam gaan omdat er wel een norm en stilzwijgende afspraak is, maar het diepere gesprek niet wordt gevoerd.”

Van Hartingsveldt: „We slagen er niet altijd even goed in de ander binnen onze achterban te bereiken en te vertrouwen. Dat is soms ook best lastig voor onze leerlingen. Gelukkig zoeken zij daarin hun weg weer en hoor ik jongeren zeggen: Op mijn eigen vierkante meter wil ik laten zien wat het dienen van God betekent.”

Kruyswijk: „Mooi. Waarbij het natuurlijk ook niet zo is dat een school geen kaders mag stellen. Maar mijn pleidooi is: probeer elkaar eerst te begrijpen. Ga daarna pas begrenzen.”

Brons: „Scholen hebben natuurlijk op dit punt al grenzen, namelijk het kledingbeleid.”

Kruyswijk: „Klopt. Maar als een docent een leerling aanspreekt op zijn kleding terwijl hij geen idee heeft waarom die scholier er zo bijloopt, heeft begrenzen weinig nut. Als je het bredere gesprek over dit thema echter wel voert binnen de school, kun je zeker begrenzen. Dat moet zelfs. Want als je regels stelt, moet je ook handhaven. Anders is het voor jongeren heel onduidelijk wat nu precies de bedoeling is. Veel jongeren laten zich ook corrigeren. Alleen als docenten met allerlei holle frases komen of als er sprake is van verkeerde framing, steigeren ze. En dat snap ik ook wel.

Bij WiSEducatie zeggen we ”Connect before correct”, eerst probeer je de verbinding te zoeken, dan ga je corrigeren. Op het moment dat een jongere zich niet laat corrigeren, heb je een probleem met elkaar. Maar dan gaat het niet meer per se over kleding, maar over het feit dat een jongere zich niet aan de geldende regels houdt. Dan heb je het dáárover met elkaar.”

Brons: „Precies. Dan kun je de vraag stellen hoe dat komt en gaat het gesprek niet enkel over kleding. Dat is wel belangrijk, want anders blijft er altijd negativiteit om dit onderwerp hangen – terwijl het juist mooi is om hierover op een positieve manier met elkaar te praten.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer