Er ligt perspectief voor het jeugdwerk als we ons minder bezighouden met structuren, vergaderingen, beleid formuleren, catechesemethoden en Bijbelvertalingen. En meer tijd besteden aan de daadwerkelijke ontmoeting met jongeren.
Of ons kerkelijk jeugdwerk op een kruispunt staat, weet niemand. Van bezorgdheid en verlegenheid weten we wel. Wat moeten we met de afnemende aanwezigheid en betrokkenheid van jongeren bij verenigingen, clubs en catechese? Die bezorgdheid is reëel, zeker in kleine en krimpende gemeenten. Ze is ook onverstandig. Allereerst omdat de Heere Jezus zegt: „Wees niet bezorgd voor de dag van morgen” (Mattheüs 6:34). Zorgen over de toekomst van verenigingen en jeugdbonden mogen we dus vrijmoedig van ons af laten vallen. Onze taak is een taak voor vandaag en daarbij staat Hij ons terzijde.
Ik moet vaak denken aan het jongetje dat voor een brede sloot met snelstromend water stond. Hij moest naar de overkant maar kon niet. En hij bleef maar kijken naar het water. Ik liep naar hem toe en zei: „Kijk daar eens, zie je daar die brug?” Ik wees hem ook naar de andere kant. „Zie je daar dat roeibootje?” Zijn gezichtje begon helemaal te stralen. „Het kan dus toch?” zei hij. Opeens trok hij me wild aan mijn mouw. „Ik weet nog iets. Een tunnel! Wilt u me helpen om er een te graven?”
Dit is precies wat nu van ons gevraagd wordt: opkijken, verder kijken en graven. Opkijken naar Hem Die over het leven van al onze kinderen gaat. Verder kijken dan onze beperkte organisatorische kaders en historisch gegroeide onmogelijkheden. En graven in de bodem waaruit de huidige situatie ontstaan is.
Het centrale punt van de gemeente en dus van het jeugdwerk is: het kruis van Christus. Perspectief vinden voor kerkelijk jeugdwerk kan alleen daar. Van het kruis heeft Hijzelf gezegd: „Als Ik van de aarde verhoogd zal zijn, zal Ik hen allen tot Mij trekken” (Johannes 12:32). Ik geloof dat dit woord ons vandaag wegen of perspectieven wijst. Sommige daarvan zijn pijnlijk. Maar dat past juist bij het kruis. Als het verlangen van de Heere Jezus maar vervuld wordt: dat al die kinderen en jongeren Hem en dus ook elkaar vinden aan de voet van het kruis.
Generaties dienen elkaar
Vanouds is het kenmerk van de verhouding tussen de generaties in de kerk dit: de oudere generatie geeft het geloofsgoed door aan de jongere. Die beweging is logisch en moet vooral ook blijven. Maar ze is niet genoeg, in ieder geval niet afgestemd op de actuele situatie. We leven in een opengebroken kerkelijke gezindte. Het ambt geeft nauwelijks gezag. Veel dertigers en veertigers zijn druk met werken en overleven en kunnen niet actief zijn in de kerk. Overal kost het moeite om voldoende leidinggevenden te vinden.
Jongeren van nu hebben te maken met meer en andersoortige opvoeders dan ouderen vroeger. Ze leven bovendien onder de voortdurende druk om ingewikkelde keuzes te maken en hun ouders kampen met verlegenheid om hun daarin leiding te geven. Om even te graven onder dat laatste punt: wij dragen niet alleen onze overtuigingen over maar ook onze bezorgdheid, geloofsonzekerheid en teleurstellingen. Dat zijn slechte voedingsstoffen.
Tegelijk is er sprake van een toename van het aantal jongeren die betrokkenheid tonen en die een jong maar eerlijk geloof uitstralen en daaruit willen leven. Onze kinderen kunnen theologisch gezien veel van óns leren, maar als het gaat om eenvoudig geloven, kunnen wij veel van hén leren. Laat daarom de verhouding tussen de generaties in de kerk dit kenmerk krijgen: „Ze dienen elkaar.” Eén concrete suggestie daarbij: geef jonge belijdende leden naast ouderen een leidinggevende taak op catechisatie en bij cursussen en Bijbelstudies en vertel elkaar wat je van elkaar leert.
Er opent zich dan ook een zegenrijk perspectief: ouderen en jongeren leren elkaar beter kennen en komen in de gelegenheid om onder de leiding van de Heilige Geest elkaar te roepen tot een specifieke dienst in Gods Koninkrijk, zowel binnen als buiten de gemeente.
Minder instituut, meer mens
In de afgelopen eeuw zijn de grote verhalen en verbanden weggevallen. Mensen binden zich niet meer aan uitgewerkte tradities en al helemaal niet aan een instituut met uitgewerkte gezagsstructuren. Dit alles is een enorm verlies, dat krachtig doorwerkt in het jeugdwerk. Het is ook een realiteit die ons dwingt tot herverdeling van de beschikbare energie. De instandhouding van institutionele vormen, zoals kerkgenootschappen en vaste verenigingsstructuren, slurpt in kerkelijk Nederland onevenredig veel energie op.
Er ligt perspectief voor het jeugdwerk als we de beweging van ”minder instituut” naar ”meer mens” maken. Dus: minder bezig zijn met structuren, vergaderingen, beleid, catechesemethoden en Bijbelvertalingen. En meer tijd besteden aan de daadwerkelijke ontmoeting met jongeren. Meer tijd aan het zoeken van persoonlijke wegen om met hen te spreken, hen te onderwijzen en hen (terug) te winnen voor Christus en Zijn gemeente. We hoeven niet bezorgd te zijn over de toekomst van het jongerenwérk, we mogen ons vooral bezighouden met de jóngeren van vandaag.
Niet blijven staren dus naar de stroom van kerkelijke moeiten en naar de leegloop in het jeugdwerk, maar opkijken en verder kijken. Opkijken naar het kruis en alles in handen van Christus leggen en verder kijken vanaf het kruis. Als het ware de blik van onze Heere volgen, om te gaan zien wat Hij ziet: ontelbaar veel dwalende jongeren en ouderen, binnen en buiten de kerk. Hij vraagt van ons: „Wil je hen hier brengen? Wil je ervoor zorgen dat ze elkaar hier aan de voet van het kruis ontmoeten als Mijn gemeente? Ik zal ze trekken!”
Heilzame afbraak aanvaarden
Het is een pijnlijke maar Bijbelse lijn: God kan afbreken wat Hijzelf heeft gebouwd. Het is zichtbaar in allerlei Bijbelse geschiedenissen en Hij zegt het letterlijk in Jeremia 45:4. „Wat Ik gebouwd heb breek Ik af en wat Ik geplant heb ruk Ik uit.” Zijn eigen volk kon het zich niet voorstellen en zeker niet de ambtsdragers van toen: „Zijn eigen tempel laten verwoesten? Dat zal Hij nooit doen.” Hij deed het wel. Zijn de kerk van de Reformatie, de bloei van het jeugdwerk in de vorige eeuw en de zegen van het christelijk en reformatorisch onderwijs Zijn werk? Ja! Maar dan ook de afbraak die we nu waarnemen.
Als we deze gedachte toelaten, ontstaat er ruimte voor zeer zinvolle vragen: Wat zegt Gód tegen ons als een groot deel van onze jongeren zich niet wil binden aan de vereniging of de gemeente? Wat zegt Gód tegen ons als zoekende jongeren hun voedsel meer uit persoonlijke Bijbelstudie en jongerenavonden halen dan uit de kerk?
Wonderlijk genoeg biedt juist het perspectief van Gods heilzame afbraak de diepste troost. Kijk maar op naar het kruis. Daar voltrekt zich de verschrikkelijkste afbraak uit de hele geschiedenis: de dood van Gods geliefde Zoon. Dat is ons werk, zeker. Maar het is allereerst Gods werk. Aan deze afbraak danken wij ons leven.
Wat zegt God in de leegloop van het jeugdwerk? Naar ik geloof dit: „Leg je bezorgdheid af. Ontwortel je neiging om voortdurend te vechten voor wat je hebt. En ga luisteren, diep luisteren naar wat er leeft in die jongeren en in hun ouders. En weet dit: boven het jeugdwerk schittert het kruis van Mijn Zoon!”
De auteur is lerarenopleider GL aan de CHE en docent catechetiek en kerkelijk onderwijs aan de TUA. Dit artikel is een samenvatting van zijn eerste lezing over het werken met jongeren in de kerk van vandaag, getiteld ”Verder kijken en dieper graven – Perspectieven voor werkers in de kerk” en gehouden op 6 oktober tijdens de Goed in vorm toerustingsdag in Ede. De tweede lezing volgt.