God horen spreken in de eigen taal
Maandag 19 november 1618. Locatie: de ruime bovenzaal van de Kloveniersdoelen in Dordrecht. De grote synode was nog maar enkele dagen ervóór plechtig geopend.
En nu hadden de afgevaardigden uit binnen- en buitenland zich gezet om in plenaire zitting het eerste grote thema van de agenda te gaan behandelen. Nee, dat was vooralsnog niet het geding met de remonstranten. Van primair belang nu was de aangelegenheid van een nieuwe Bijbelvertaling.
De preses, ds. Johannes Bogerman, bepleitte de totstandkoming van zo’n overzetting –uiteraard rechtstreeks vanuit de oude grondtalen– als van het allergrootste belang. Het uiteindelijke doel moest zijn, zo beklemtoonde hij, „dat men God in de eigen Nederlandse taal kon horen spreken.” Hij onderstreepte dit hoge oogmerk met het citeren van Jozua 8:35: „Daar was niet één woord van al hetgeen Mozes geboden had, dat Jozua niet overluid las voor de gehele gemeente van Israël, en de vrouwen, en de kleine kinderen…”
Ruim een week later besloot de synode aldus. Grote nauwkeurigheid in het vertaalwerk zou worden betracht ten aanzien van de betrouwbaarheid in de weergave van de oorspronkelijke tekst. Maar dat alles moest dienstbaar zijn aan het horen spreken van wat de eeuwige en genadige God in de heilige Schrift heeft geopenbaard. Opdat ouderen en jongeren het Woord van God zouden begrijpen met het verstand en met het hart zouden verstaan.
Onmiskenbaar moet dit hoogst belangrijke initiatief van de Dordtse synode worden bezien in het verband van het Schriftbeginsel van de Reformatie: sola Scriptura. Dit was toch de eigenlijke hartstocht van de reformatoren geweest: de mensen de oren openen voor het helder getuigenis van de Schrift. De betekenis van de Reformatie was geen andere dan de heerschappij van het Woord in leer en in leven.
De reformator Luther zelf had dit ”principium” handen en voeten gegeven in heel zijn werk: in zijn preken, in zijn geschriften, in zijn postillen, maar met name in zijn Bijbelvertaling. „De talen zijn de schede waarin het mes van de Geest steekt.” Ook bij Luther ging het erom dat het volk de Heere in de eigen taal hoort spreken. Zijn vertaalmethode was dan ook –anders nog dan in de Statenvertaling– met name hierop gericht. „Men moet niet aan de letters van de Latijnse taal vragen, hoe men Duits moet spreken. Men moet het de moeders in huis, de kinderen op straat, de gewone man op de markt vragen en er goed op letten hoe zij spreken. Men moet ze auf das Maul sehen en daarnaar vertalen…”
De taal die onze jongeren herkennen is niet meer die van de 17e of de 19e eeuw. De idee dat ze zich maar moeten beijveren om de Bijbel in dat taalkleed te leren, is onbillijk en strijdig met de geest van de Reformatie. Zeker als deze eis gesteld wordt door predikanten die geen mogelijkheid zien om zelf zich de Bijbelse talen eigen te maken. Laten we daarom onnodige hindernissen en barrières voor onze jongeren en ouderen slechten. Een zegen noem ik het als ouders met het oog op hun gezin en schoolbesturen voor hun leerlingen alle moeite doen dat onze jongeren God horen spreken in de eigen taal. De Heere zegene deze pogingen.
De auteur is christelijk gereformeerd emeritus predikant.