Ambtelijk werk houdt nauw verband met de laatste dingen
Leven en sterven staan in het licht van de eeuwigheid. Pastoraat, catechese en prediking worden gestempeld door urgentie. Wat zal onze verblijfplaats in de eeuwigheid zijn? En verlangen wij bij de Heere te zijn?
Dit zijn vragen die we niet alleen tegenwoordig stellen. Ze komen ook in het Nieuwe Testament veelvuldig aan bod. Ik durf zelfs te stellen dat de eschatologie, de leer van de laatste dingen, de theologie en praktijken in het Nieuwe Testament fundeert.
Paulus’ theologie
De bekende nieuwtestamenticus Herman Ridderbos kenschetst de theologie van Paulus als „eschatologisch-heilshistorisch”. Met Christus’ komst in deze gebroken wereld en in kruis en opstanding brak de heilstijd aan die reeds in het Oude Testament aangekondigd was (2 Korinthe 6:2; Galaten 4:4; Efeze 1:10). In zijn inaugurele rede stelde J.P. Versteeg dat in Christus de toekomst een heden heeft gekregen. De toekomst is niet ongrijpbaar of afstandelijk, maar is in Christus reeds aan het licht gekomen.
Dit spreken over de Persoon, de komst en het werk van Christus staat voor Paulus tegen de achtergrond van zonde en kwaad. Christus’ werk heeft echter het laatste woord. Zijn werk opent een nieuwe realiteit voor de gelovige en de kosmos. In Christus is een gelovige „een nieuwe schepping” (2 Korinthe 5:17), is hij met Christus gekruisigd en in een nieuw leven opgestaan (Galaten 2:20; Romeinen 6:4-8). Daardoor ontvangt de gelovige een hemels burgerschap (Filippensen 3:20). De gelovige participeert reeds in het toekomstige leven, omdat de gelovige in Christus overgezet is in het leven (Romeinen 5:21).
Juist omdat de gelovige de genietingen van het eeuwige leven nu al mag ervaren, valt de confrontatie met de oude, in zonde gevallen wereld niet mee. Hij of zij ervaart de aanvechting van het vlees in het eigen leven (Romeinen 7:14-23), terwijl ook de wereld kreunt onder de zwaarte van de zonde (8:20-22). Het feit dat de gelovige nog met de tentakels van de zonde te maken heeft, toont dat de toekomst in haar volkomenheid nog moet aanbreken.
Hemel en hel bij Paulus
Voordat we het spreken van Paulus en het verdere Nieuwe Testament over hemel, hel en sterven gaan bekijken, is het goed een vooropmerking te maken. Hemel en hel en de plaats na het sterven zijn werkelijkheden waarvoor woorden tekortschieten; ze kunnen niet accuraat beschreven worden met menselijke woorden. Het Nieuwe Testament noemt ze wel, maar in het kader van de aansporing en pastorale leiding.
Paulus vertelt in 2 Korinthe 12 over een visioen waarin hij in de derde hemel werd opgenomen (2 Korinthe 12:2). Later noemt hij de derde hemel „het paradijs” (2 Korinthe 12:4). De hemel is de plaats waar God woont en waar Hij Zijn kinderen, de gelovigen die gestorven zijn, verzamelt.
In 1 Korinthe 15 zegt Paulus dat de plaats waar God en zijn volk samen vertoeven de plaats zal zijn waar „God alles in allen zal zijn” (1 Korinthe 15:28). Johannes ziet dat ook in het visioen van het nieuwe Jeruzalem: „de Heere, de almachtige God, is haar tempel en het Lam” (Openbaring 21:22). Alle dingen zijn aan Hem onderworpen (1 Korinthe 15:27-28; Filippensen 3:21) en de Drie-enige God zal als Koning regeren.
Aardse dimensie
De hemel heeft in het Nieuwe Testament een aardse dimensie. De hemel is een plaats die van boven naar de aarde komt (Openbaring 21:10) en de aarde zal vernieuwen. Dat wordt bedoeld met „een nieuwe hemel en een nieuwe aarde” (2 Petrus 3:13; Openbaring 21:1). De onzuiverheid van de wereld zal vergaan en de oorspronkelijke rechtvaardige hemel en aarde zullen op dat moment onthuld worden.
De aarde zal gevuld zijn met Gods heerlijkheid (Psalm 72:19; 2 Korinthe 3:18; Openbaring 21:11). Het is het vaderland waar de gelovige zich thuis zal weten (Hebreeën 11:14-16). De hemel is een begerenswaardige plaats, waar je graag gevonden wil worden.
Verwijdering van God
Paulus gebruikt voor de hel verschillende aanduidingen: dood (Romeinen 8:13), oordeel (2 Thessalonicensen 2:12), toorn (1 Thessalonicensen 1:10), vernietiging of verloren gaan (1 Korinthe 1:18), wraak (Romeinen 12:19), lijden (Romeinen 2:9) en buitensluiting (2 Thessalonicensen 1:9). Het is de plaats van naaktheid (2 Korinthe 5:3-4).
De hel in het Nieuwe Testament is de plaats waar de ongelovige buitengesloten wordt, weg van het aangezicht van de Heere (2 Thessalonicensen 1:9). De Heere Jezus noemt de hel duisternis en de plaats „waar wening en knersing der tanden” zal zijn (Mattheüs 8:12; 22:13; 25:30). De ongelovige zal ontvangen wat in zijn of haar leven al aanwezig is, namelijk verwijdering van God. De dimensie van wroeging en spijt komt er nu bij, omdat de ongelovige door de aanwezige heerlijkheid van God de juiste keuze voor tijd en eeuwigheid ziet (Lukas 16:23-26). De hoorders en lezers van het Nieuwe Testament moeten voorkomen dat zij op de oordeelsdag in deze plaats belanden. Oprechte bekering van een mens is noodzakelijk om dit onheil te ontlopen.
Sterven en wederkomst
De gelovige Paulus roept uit dat „niets zou kunnen scheiden van de liefde van Christus” (Romeinen 8:35). De levende en de gestorven gelovigen zullen bij Christus’ wederkomst verzameld worden en voor altijd bij Hem zijn (1 Thessalonicensen 4:17; Filippensen 1:23). Zelfs de dood kan een gelovige niet scheiden van Christus (Romeinen 8:38-39).
Bij de wederkomst zal de gestorven gelovige met alle andere gelovigen opstaan en met Christus naar de aarde gaan. Daar zal de Dag des Heeren zijn en wordt het oordeel uitgesproken. Dan ontvangt de gelovige het volkomen eeuwige en onvergankelijke leven in Christus (1 Korinthe 15:52). Het aardse lichaam wordt overkleed met het geestelijke lichaam (2 Korinthe 5:1-5) en wordt gelijk aan Christus’ verheerlijkte lichaam (Filippensen 3:21). De gelovigen zijn dan voor eeuwig bij God en regeren de nieuwe aarde als onderkoningen van de Koning (Openbaring 22:3-5).
Een gelovige wil niet in de hemel zijn om de hemel zelf. De hemel is Gods woonplaats, waar God in volkomenheid en heerlijkheid gediend kan worden, waar zonde, kwaad en dood geen vat meer hebben op de gelovige. Het hemelse verlangen is bij Paulus dus altijd gericht op God, niet op het eigenbelang.
Leven op aarde
Als een christen zo’n grote toekomst heeft en zo’n diep verlangen naar de komst van Christus en zijn volkomen Koninkrijk, is het dan nog nuttig tijd en aandacht te investeren in het leven nu? Ons leven in het heden doet ertoe, omdat het geheiligd moet worden. Heiliging is een vrucht van Gods genade en het antwoord van de gelovige op de rechtvaardiging in Christus. Het leven nu zal nooit het volmaakte hemelleven zijn. We mogen een „beginsel van de eeuwige vreugde” proeven (HC antwoord 58), maar een gelovige zal nooit de hemel op aarde bewerkstelligen.
Het nieuwtestamentische spreken over hemel, hel en hemels verlangen raakt dus alle aspecten van het ambtswerk. Niet voor niets is het voor Paulus het kader van zijn theologie. Al het ambtelijke werk staat in het licht van „de nimmer eindigende eeuwigheid” en bovenal van de Koning der koningen en Heere der heren.
De auteur is docent Nieuwe Testament aan de TUA. Dit artikel is een samenvatting van de lezing die hij op 22 augustus hield tijdens de studieweek van de Gereformeerde Bond voor studenten theologie.