„We bestaan bij de gratie van de nood in de wereld. En de vraag is of dat een feestje waard is”, zegt ZOA-directeur Chris Lukkien. En dus was er twijfel of vijftig jaar ZOA wel gevierd moest worden. De dankbaarheid gaf de doorslag om toch aandacht te geven aan het jubileum. Een gesprek over kindsoldaten, slapeloze nachten en lichtpuntjes in een gebroken wereld.
Toen ZOA twintig jaar bestond, werkte hij als veldwerker in een getraumatiseerd Rwanda, vlak nadat er een genocide had plaatsgevonden. Iedere avond viel hij in slaap op de grond van een toekel, een traditioneel Afrikaans lemen hutje. ’s Ochtends werd hij voor dag en dauw gewekt door zo’n 150 langsmarcherende kindsoldaten met houten kalasjnikovs. Eenmaal klaargestoomd voor de frontlinie zouden ze hun speelgoedgeweer moeten inwisselen voor een echt.
Nu, dertig jaar later, is Chris Lukkien geen veldwerker, maar directeur van ZOA. De situatie in de regio waar hij destijds werkte bleef echter ongewijzigd. Recent nog bezocht de ZOA-directeur westelijk Afrika en zag hij het ene na het andere vluchtelingenkamp aan zich voorbijtrekken. Het gevolg van het uitbreken van wéér een burgeroorlog. Dertig jaar verder, maar terug bij af. „Toen ik daar reed, dacht ik: de mensen die nu in deze kampen zitten, zijn de kinderen van de ouders die ik destijds hielp. Dat greep me aan”, vertelt Lukkien in het ZOA-kantoor in Apeldoorn.Naast hem zit programmadirecteur Edwin Visser. Samen met Lukkien vormt hij het dagelijks bestuur van de organisatie. Het aansturen van ruim duizend medewerkers over de hele wereld is volgens beide mannen een drukke taak. „Vandaag nog wilden tien mensen me een kwartiertje spreken. Maar die kwartiertjes heb ik simpelweg niet”, vertelt Lukkien.
Hoop bieden op de meeste donkere plekken op aarde. Dat is volgens Visser wat ZOA al vijftig jaar probeert te doen. Zelf deed de programmadirecteur dat in onder meer Egypte, Sudan en Somalië. „We willen zijn als een kaars die het donker breekt. Kleine lichtpuntjes bieden in een wereld die niet zo is als God bedoeld heeft.”Helikopterraampje
Die hoop biedt de ngo in gebieden waar de veiligheid allesbehalve gegarandeerd is. De afgelopen vijf jaar kwamen er twee lokale ZOA-medewerkers om het leven. En dit jaar nog werd veldwerker Harmen Sas met zijn gezin uit Sudan geëvacueerd vanwege een uitgebroken burgeroorlog. „Het duurde vijf dagen voordat ze in veiligheid waren. Dat was echt even spannend”, vertelt Visser. Zo’n evacuatie heeft veel impact, weet de programmadirecteur uit ervaring. „Je kijkt vanachter je helikopterraampje naar je lokale collega’s. Jij wordt in veiligheid gebracht, maar zij blijven achter.”
Terwijl ZOA-medewerkers hun best doen Sas en zijn gezin in veiligheid te brengen, komt er vanuit Congo het bericht dat een lokale medewerker is vastgezet in de gevangenis. „Toen heb ik wel wat slapeloze nachten gehad, ja”, vertelt Lukkien. „We hadden twee crisismanagementteams tegelijk ingezet. Dat is zeldzaam.”
Tot overmaat van ramp wordt naast de lokale medewerker ook de Nederlandse landendirecteur vastgezet. Volgens Lukkien het gevolg van „allerlei politieke spelletjes”. „We werden beschuldigd van spionage, maar dat was onzin. Ze wilden ons gewoon chanteren en geld ontfutselen. Maar we hielden onze poot stijf.” Na veel contact met overheidsfunctionarissen weet ZOA de medewerkers vrij te krijgen. Beide crises liepen goed af.
Is het wel verantwoord om medewerkers uit te zenden naar zulke gevaarlijke gebieden? „Een instabiele veiligheidssituatie is voor ons inderdaad geen reden om niet te gaan”, vertelt Visser nuchter. „Want ook in een oorlog hebben mensen hulp nodig.” Een team van analisten houdt de veiligheidssituatie in de wereld nauwlettend in de gaten. Een protocol moet ervoor zorgen dat veldwerkers zelf ook kunnen aanvoelen dat een conflict uit de hand loopt. „Als het aantal soldaten op straat opeens flink toeneemt, weet je vaak wel hoe laat het is”, zegt Lukkien.
Werken in gevaarlijk gebied is niet voor iedereen weggelegd, merken de directeuren. Sommige vacatures staan al maanden open. En net opgeleide medewerkers keren soms vervroegd terug; die afgelegen post bleek toch wel erg eenzaam te zijn. „Je moet van avontuur houden, flexibel en idealistisch zijn en goed kunnen omgaan met spanning”, somt de directeur op. De drive om wat te doen aan de nood op aarde, is volgens Visser ook een voorwaarde. „Maar het romantische beeld van de wereld een stukje mooier maken, ben je al snel kwijt”, waarschuwt Lukkien.
Dans
Binding tussen het Nederlandse ZOA-kantoor en de afdeling in het buitenland is erg belangrijk, concludeert de programmadirecteur. „Wij zitten hoog en droog in welvarend Apeldoorn. Het contrast met een land als Jemen kan bijna niet groter.” Daarom bezoeken beide mannen regelmatig de veldwerkers in het buitenland. Naast dat ze als baas „als hefboom fungeren om binnen te komen bij ambassades en ministeries”, is evaluatie ook een belangrijk onderdeel van zo’n trip. Lukkien: „Al die ceremoniële activiteiten met zang en dans zijn leuk, maar de lange autoritten vind ik vaak het meest waardevol. Hobbelend over zandwegen en turend door de voorruit, kun je echt even vragen hoe het gaat.”
Groei is volgens beide directeuren een van de kernwoorden van de christelijke noodhulp in de afgelopen vijftig jaar. Visser: „Niet alleen de organisatie is gegroeid, maar ook de nood in de wereld. Meer dan 100 miljoen mensen zijn op de vlucht. Een recordaantal.” Ook de kloof tussen arm en rijk is in die vijftig jaar flink toegenomen, zegt Lukkien. „Wereldwijd is de algemene welvaart toegenomen, maar daarvan profiteert vooral het Westen.”
ZOA zelf groeide ook: in medewerkersaantal, ambitie en financiële middelen. Wat in 1973 begon als stichting voor bootvluchtelingen uit Zuidoost-Azië, groeide uit tot een goededoelenorganisatie met een jaarlijkse omzet van 80 miljoen. De achterban –vaak woonachtig in de Biblebelt en met een protestants-christelijke achtergrond– bleef in al die tijd redelijk hetzelfde. Ook de naam bleef ongewijzigd, ook al veranderde het werkveld. „Die naam is zo bekend. Dat wilden we niet op het spel zetten.”
Over de toekomst zijn beide directeuren eenduidig. „We bestaan zolang er nood in de wereld is en zolang mensen in Nederland om die nood geven. Het eerste vrees ik en het tweede verwacht ik”, zegt Visser. Lukkien: „Zolang er nog ellende op aarde is, gaan we door. Tot op de dag dat God terugkomt en Hij de gebroken wereld herstelt. Pas dan is ZOA echt overbodig.”