Slavernij duurt voort tot op de dag van vandaag
Nederland gaat door het stof voor de slavernij die 150 jaar geleden werd afgeschaft. Intussen profiteert het rijke Westen nog altijd van de uitbuiting van mensen ver weg. Hoe hypocriet is dat?
Slavernij kleeft als een smet aan onze spullen. Aan de smartphone in je broekzak. Waarvoor Congolese kinderen in levensgevaarlijke mijnen kobalterts opgraven en schoonmaken, die gebruikt wordt in de oplaadbare batterij. Waarvan Chinese vrouwen het schermpje schoonmaken met toxische stoffen waar ze vreselijk ziek van kunnen worden.
Aan de tomaten uit de supermarkt. Die arbeidsmigranten in Zuid-Spanje plukken tijdens een 70-urige werkweek voor een loon van 4 euro per uur. Werknemers die leven in huisjes die van afvalhout en plastic aan elkaar getimmerd zijn.
Aan de kleding in onze kast. Waarvoor kinderen katoen plukken en naaisters tot in de nacht doorwerken voor een schamel loontje, soms in fabrieken die op instorten staan.
Zelfs aan het bosje fairtrade rozen dat je koopt voor je geliefde. Waarvoor Ethiopische rozenkwekers 1,50 euro per dag betaald krijgen. Voor werk met schadelijke gewasbeschermingsmiddelen, die kunnen leiden tot hormoonverstoring. De kwekers dragen beschermende kleding, maar die pakken zijn zo heet dat ze zorgen voor hitteletsel. De afvalstoffen belanden in het drinkwater, waarin vissen zwemmen die de bevolking eet. En terwijl de Hoorn van Afrika kampt met extreme droogte, is er voor een bos van 15 fairtrade rozen 100 liter water nodig.
Slavernij duurt voort tot op de dag van vandaag. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de vrouwen die hun lichaam verkopen in bordelen – uit dwang van een pooier, uit drang om te overleven. Of over de vele duizenden kinderen in de Filipijnen die worden gedwongen seksuele handelingen te verrichten voor een webcam, een gruwelijkheid waarvoor westerlingen grif geld betalen.
Verontwaardiging over dit onrecht valt in het Westen amper te bespeuren. Laat staan excuses en herstelbetalingen.
„Het verbaast mij dat er zo veel aandacht uitgaat naar het verleden, terwijl slavernij in de praktijk nog volop plaatsvindt”, zegt Matthias Olthaar. De onderzoeker naar moderne slavernij, verbonden aan NHL Stenden Hogeschool, berekende hoeveel mensen in niet-westerse landen voor onze spullen werken. Dat zijn er 10 miljoen, een getal dat gelijkstaat aan 1,3 fte per Nederlands huishouden. De omstandigheden van deze werknemers zijn bijna altijd „buitengewoon slecht”. Arbeiders krijgen een laag loontje, hebben geen vrije dagen en worden blootgesteld aan schadelijke stoffen.
Ook binnen fairtrade gecertificeerde bedrijven wordt volgens u het gros van de mensen op grote schaal uitgebuit. Hoe kan dat?
„Fairtrade wil graag impact maken. Je kunt dat doen door streng in de leer te zijn en stevige eisen te stellen. Een product noem je bijvoorbeeld pas fairtrade als het inkomen van arbeiders toereikend is om een gezin te onderhouden, als zij de gezondheidszorg kunnen betalen en onder veilige omstandigheden werken. Maar dan wordt zo’n product duurder en haken veel bedrijven af. Het keurmerk doet daarom water bij de wijn. Zo haken meer bedrijven aan, maar eerlijke handel stelt ook minder voor. Neem die rozenkweker in Ethiopië: het enige verschil met niet-fairtrade rozen is dat er een kliniekje bij de kas is waar mensen met gezondheidsklachten terechtkunnen. Maar het lijkt me belangrijker om te voorkómen dat mensen ziek worden. En dat je als koper geen praktijk ondersteunt waarbij de bevolking water wordt ontnomen.”
Wat kun je als gewone consument dan wel doen om slavernij tegen te gaan?
„Zo min mogelijk consumeren. Dat is beter dan fairtrade. Waarom zou je bijvoorbeeld een tablet aanschaffen als je al een laptop hebt? Koop kleding die lang meegaat en in Europa is geproduceerd. Van mijn eigen kleding is meer dan 90 procent tweedehands.”
Maar wat gebeurt er dan met de naaister uit Bangladesh en de bananenteler uit Ecuador? Draagt het Westen door werkgelegenheid niet juist bij aan armoedebestrijding in dat soort landen?
„In Ethiopië heb ik met eigen ogen gezien hoe gemeenschappen vaak al generaties lang zelfvoorzienend zijn. Van honger is meestal geen sprake, want mensen kunnen leven van het land. Totdat westerse en Chinese bedrijven zich er vestigen. Zij brengen weliswaar banen mee, maar verdrijven mensen ook van hun land. De enige manier waarop de lokale bevolking in leven kan blijven, is door te gaan werken voor deze bedrijven. Waarbij uitbuiting eerder regel dan uitzondering is.
Armoedebestrijding is zeker nodig, maar moet niet ten koste gaan van de gemeenschapszin die daar heerst. Mensen zijn gericht op delen, naar elkaar omzien, voor elkaar zorgen. Wij in het Westen zijn getraind in zelfredzaamheid, gericht op ons eigen hachje. Van deze gemeenschappen kunnen we dus veel leren. Als iedereen bijvoorbeeld in een deelauto zou rijden, hebben we maar 1 in plaats van 9 miljoen van deze voertuigen nodig. En stel dat je het gereedschap in de schuur met elkaar deelt, dan leidt dat tot ontmoetingen, tot verbondenheid. Andersom kunnen Afrikanen veel opsteken van onze kennis over huizenbouw, gezondheidszorg en onderwijs.”
Wordt het probleem van moderne slavernij voldoende erkend in Nederland?
„Veel te weinig. Excuses maken voor het verleden betekent ook kijken naar het heden. Opvallend genoeg wordt die stap niet gemaakt. Het is wel een Bijbelse gedachte. De prachtige tekst uit Jakobus 5:4 is zo actueel: „Zie, het loon van de arbeiders die uw velden gemaaid hebben, dat door u achtergehouden is, schreeuwt tot God. En de jammerklachten van hen die geoogst hebben, zijn doorgedrongen tot de oren van de Heere van de hemelse legermachten.” De uitgebuite boer en textielmedewerker zijn voor ons ver weg, maar God ziet hen. Hun klachten dringen tot Hem door en moeten ook tot ons doordringen.”
Wat is er nodig voor die bewustwording?
„Een mooi voorbeeld daarvan zie je in de geschiedenis van Jozef die door zijn broers wordt verkocht als slaaf naar Egypte. Juda droeg daar verantwoordelijkheid voor. Als er hongersnood komt en de broers eten gaan kopen in Egypte, beschuldigt Jozef hen van spionage en zet hen drie dagen gevangen. Dat leidt tot de schuldbesef en erkenning – een eerste stap. Daarna eist Jozef, voor zijn broers dan nog een onbekende onderkoning, dat zijn broertje Benjamin de volgende keer wél meekomt. Vader Jakob wil dat niet, maar Juda belooft desnoods zijn eigen leven voor Benjamin in te zetten, zodat de geschiedenis zich niet herhaalt. Dat is de tweede stap: het voornemen dit niet weer te doen. Vervolgens komt Juda in een situatie waarin hij opnieuw kan handelen als voorheen. Als de beker wordt gevonden in de tas van Benjamin, is de verleiding groot om Benjamin als slaaf achter te laten. Maar Juda biedt aan zijn eigen vrijheid op te offeren in Benjamins plaats.
Ik denk dat Nederland nog midden in die derde, meest bepalende fase zit. Het schuldbesef en het voornemen dat slavernij nooit meer mag gebeuren, zijn er. Maar we buiten mensen nog steeds uit.”
Op welk punt ziet u een verandering in het maatschappelijk denken over dit thema?
„Fairtrade heeft de afgelopen decennia bijgedragen aan bewustwording. Toch zijn veel mensen zich niet bewust van de ernst en omvang van moderne slavernij, omdat het ver van ons huis gebeurt. We zouden het niet in ons hoofd halen om tegen een glazenwasser die bij ons thuis langskomt te zeggen: Gebruik dit schadelijke schoonmaakmiddel en deze onveilige ladder maar, en ik betaal je 6 euro per uur. Dat komt niet in je op als je iemand in de ogen kunt kijken. Blijkbaar kan dat wel als het ver weg gebeurt.
Bedenk dat de kleding die je draagt waarschijnlijk in handen is geweest van kinderen die onder erbarmelijke omstandigheden werken, dat de bananen die je eet in de handen zijn geweest van een boer die slecht behandeld wordt. En weet je op die manier verbonden met mensen ver weg.”
Welke rol heeft de politiek om moderne slavernij te stoppen?
„Op dit moment ligt er een wetsvoorstel van de ChristenUnie over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dat kan een groot verschil maken, want het dwingt bedrijven om toeleveranciers beter te behandelen. Politici vrezen echter voor de concurrentiepositie van Nederland, omdat we dan voorlopen op Europese wetgeving. Idealiter is het inderdaad beter dit Europees aan te pakken, maar daar gaan nog jaren overheen. Nederland kan sneller acteren en daar kunnen miljoenen mensen bij gebaat zijn. Met zo’n voorbeeldrol kunnen we bovendien andere landen overtuigen. CDA en SGP twijfelen nog over steun. Zolang dat het geval is, heeft het voorstel geen meerderheid. Ik denk dat we zo’n voorstel massaal zouden steunen als we tot in het diepste van onze vezels beseffen wat uitbuiting inhoudt.”