Curatorium CGK maakt van toelating tot predikambt meer een traject
„Wat voorheen vooral één beslismoment was, wordt nu een traject”, zegt curator ds. J.G. Schenau over een recente verandering in de toelating van studenten tot het predikambt in de CGK.
Volgende week is het weer zover. Vanaf woensdag ontvangt het curatorium van de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA), tijdens de zogeheten admissie-examens, studenten die in de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) predikant willen worden. Om met hen te spreken over, zoals dat vanouds heet, „genadestaat, roepingsbesef en plaats in de CGK”. Waarna de gegadigden met vreugde worden aangenomen. Of met pijn in het hart afgewezen.
Zo gaat dit al jaren. Toch is er recent iets veranderd, zegt de Nunspeetse predikant ds. Schenau, een van de curatoren van de TUA. „Jarenlang gaf de zogeheten admissiale status een min of meer definitief perspectief op het predikantschap. Je was aangenomen, dus de poort stond open: je werd predikant in onze kerken. Van dat automatisme zijn we als curatorium nu wat teruggekomen. We zien de gang naar het predikambt tegenwoordig meer als een proces, als een traject. Jawel, het admissie-examen blijft een belangrijk moment, een startpunt. Maar daarna kan er onderweg nog van alles gebeuren.”
Dit gaat het curatorium hun die toegelaten willen worden volgende week ook vertellen?
„Ja. Voor zover ze dat al niet weten, natuurlijk. Want ik heb over deze verandering begin april ook al geschreven in ons kerkelijk blad, De Wekker. Het is zelfs zo dat we ook hen die in 2022 zijn aangenomen, toen al hebben gewezen op deze nieuwe benadering. Als curatorium zijn we namelijk al een jaar of vier over dit thema aan het nadenken. Met het huidige besluit als gevolg.”
Wat betekent de nieuwe benadering in de praktijk?
„Er komen voor degenen die zijn toegelaten tot de predikantsopleiding na het admissie-examen meerdere ijkpunten. Zo volgt aan het einde van het tweede leerjaar opnieuw een gesprek met het curatorium over de voortgang van de studie. Daarbij kan teruggegrepen worden op het admissie-examen.
Dat gesprek kan tot verschillende conclusies leiden. Eén: de opleiding tot predikant kan worden voortgezet. Twee: die moet worden beëindigd. Drie: ze kan onder voorwaarden worden voortgezet. In dat laatste geval kan met de student bijvoorbeeld worden afgesproken dat we, om een bepaalde vaardigheid of kwaliteit te verbeteren, een vorm van professionele hulp zoeken.
Ook nieuw is dat de begeleiding van een student plaatsvindt door een driemanschap: een curator, de centrale studentmentor en de docent persoonlijke en professionele vorming. Een tweede nieuw ijkpunt is een gesprek drie maanden voordat de student in de gemeenten een stichtelijk woord mag gaan spreken.”
Het kan bij een theologiestudent hard aankomen als hij bij het admissie-examen is aangenomen en later toch moet stoppen.
„Ja. Onze nieuwe benadering betekent dat het voorstelbaar is dat er bij de admissie-examens straks meer mensen worden aangenomen dan vroeger, maar ook dat er mogelijk meer studenten na verloop van tijd niet verder kunnen richting het predikantschap. Dat is inherent aan deze benadering.
Meer dan vroeger zien we de weg naar het ambt als een gezamenlijk zoeken en tasten naar bevestiging. Dat geeft ook ruimte om op zeker moment tegen een admissiale student te zeggen: „We herkennen bij jou best een roeping om de Naam van de Heere Jezus bekend te maken, maar de aarzeling of dat via het predikantschap moet, is bij ons zo sterk geworden dat we je adviseren je te oriënteren op andere mogelijkheden.”
Wat bracht het curatorium nu eigenlijk tot een herziening van zijn benadering?
„De zelfkritiek of we een kandidaat niet overvroegen, maar ook wel vragen vanuit de kerken, als er later met een predikant iets mis ging. Mede door zulke vragen zijn we gaan kijken hoe in het verleden over de roeping tot het predikambt is gedacht. Bijvoorbeeld door mensen als Calvijn, À Brakel en Spurgeon. Die, ontdekten wij, schreven hierover erg voorzichtig en evenwichtig.”
Wat leerde u van hen?
„Deze theologen erkennen dat er voor het predikantschap een bijzondere roeping en innerlijke overtuiging nodig zijn. Begrijpelijk, want zonder een diepe overtuiging om het Woord van God te moeten verkondigen houd je het in dit ambt niet vol.
Maar zij benadrukken ook dat het bij deze roeping om iets heel teers gaat, iets wat eigenlijk een geheim is tussen de Heere God en de betreffende broeder. En dat, als het om uiterlijke, door buitenstaanders waar te nemen kenmerken gaat, je niet veel meer kunt zeggen dan: Iemand is tot het ambt geroepen als hij er het verlangen toe heeft, als hij bekwaamheden heeft en als hij daadwerkelijk door een gemeente wordt beroepen.
Eigenlijk is dat, ontdekten wij verder, ook altijd de denklijn in de CGK geweest. Op de synode van 1953 is er uitvoerig gesproken over de roeping tot het ambt. Die synode sprak toen onder meer uit dat „de eigenlijke roeping plaatsvindt door de kerk, die roept en bevestigt”. Met onze nieuwe benadering pakken we dus in feite een oude lijn weer op. Doordat we het admissie-examen minder definitief en beslissend maken en doordat we meer ruimte creëren voor de mogelijkheid dat roepingsbesef bij iemand ook kan groeien en rijpen.
Dus als we nu, tijdens een admissie-examen, iemand spreken, vragen we onszelf af: zien we in de man die voor ons zit in embryonale vorm een predikant? Met ruimte voor ontwikkeling?”
Waardoor was die oude denklijn dan in vergetelheid geraakt?
„Daar hebben we in het curatorium niet zozeer over doorgesproken. Zelf denk ik dat dit mogelijk iets te maken had met de verscheidenheid binnen ons kerkverband, die er altijd is geweest, maar in toenemende mate op scherp kwam te staan.
Dat men, om die spanning te overstijgen, wilde kunnen zeggen: We hebben hier met een man te maken van wie we echt overtuigd zijn dat de Heere hem roept om het geheel van onze kerken te kunnen dienen. Maar ja, als je zoiets dan eenmaal hebt uitgesproken, kun je daarna haast niet meer achter je besluit terug.
Als iemand twijfelde aan zijn eigen roeping, als hij zei: Ik zie wel een bepaalde lijn in mijn leven, en die lijn loopt ook wel uit op mijn aanmelding bij het curatorium, maar zeker weten dat ik door God tot dit ambt ben geroepen doe ik niet, ik worstel daar nog mee; dan zeiden wij: Ja, als ú het niet zeker weet, hoe moeten wíj het dan weten? Neem nog maar eens de tijd om erover na te denken.
Van die benadering vragen we ons nu af: is dat nu wel reëel? Doet dat wel recht aan de wijze waarop de Heere werkt in het leven van mensen? Zekerheid is in het gewone geestelijk leven al onderhevig aan aanvechting, twijfel en strijd. En de roeping tot het ambt is toch sterk verweven met het geestelijk leven? Zou die roeping zich dan aan die strijd en twijfel onttrekken? En kan het feit dat iemand twijfelt ook geen teken zijn van een diep beleefde afhankelijkheid? Zo van: Ik laat me van stap tot stap door de Heere leiden, maar kan nu gewoon nog niet zeggen waar ik over vijf of zes jaar sta?”
Hebt u zich in uw denkproces nog door de praktijk in andere kerkgenootschappen laten inspireren?
„We hebben onder meer gekeken naar de Hersteld Hervormde Kerk. Daar zagen we, als het om de toelating van nieuwe predikanten gaat, zo’n zelfde soort trajectmatige aanpak als wij nu gaan volgen. Datgene wat we in de HHK aantroffen, bevestigde ons eigenlijk in de gedachten die we zelf al aan het ontwikkelen waren.”