Kerk & religiehomiletiek

Dr. Van Kooten: Preken is niets anders dan de Schrift laten spreken

Hoe bereik ik mijn hoorders? Voor menig predikant is het een worsteling. Een preek maken is geen koud kunstje. Samen met dr. A. Baars en dr. J. Hoek schreef dr. R. van Kooten een driedelig handboek homiletiek. Vrijdagavond wordt het eerste deel gepresenteerd.

1 June 2023 17:20Gewijzigd op 1 June 2023 22:02
Ds. R. van Kooten schreef samen met dr. A. Baars en dr. J. Hoek een driedelig Handboek homiletiek. beeld RD, Anton Dommerholt
Ds. R. van Kooten schreef samen met dr. A. Baars en dr. J. Hoek een driedelig Handboek homiletiek. beeld RD, Anton Dommerholt

Het laatst in het Nederlands taalgebied verschenen handboek preekkunde is al bijna een eeuw oud. Dr. T. Hoekstra schreef in 1926 de ”Gereformeerde Homiletiek”. Jarenlang werd het boek als een standaardwerk in de theologie beschouwd. Vrijdag vindt de presentatie van een nieuw handboek plaats: ”Handboek apostolische homiletiek”. Dr. Van Kooten, hersteld hervormd emeritus predikant en voormalig docent ethiek en homiletiek aan het Hersteld Hervormd Seminarium (HHS): „Het belangrijkste principe van het boek is dat de tekst zichzelf moet preken. Het Woord moet spreken. Dat is geen nieuwe theorie, maar wel een principe dat opnieuw onder de aandacht gebracht mag worden.”

Wat bedoelt u daarmee: de tekst moet zichzelf preken?

„In de prediking is het essentieel dat het Woord verkondigd wordt. De predikant mag niet zijn eigen leerstelling in de tekst leggen, maar heeft net zo lang te studeren op de tekst totdat hem duidelijk is wat de tekst –en daarmee God– te zeggen heeft. Op die manier kunnen de hoorders ook toetsen of de preek Gods Eigen Woord is. Als mensen uit de kerk komen en zeggen: „Dat was mooi, waar haalt hij het vandaan, hè”, dan zijn ze bij de neus genomen, want als het goed is, hebben ze gezien dat de preek uit de tekst komt. De hoorder heeft met de Bijbel een controlemiddel in handen. Ik schrik als een kerkganger tegen mij zegt: „Ik was het niet met u eens, het klopte niet.” Ik zou me geen raad weten als ik het Woord naar mijn hand moest zetten. Het Woord moet mijn hand leiden.”

Is deze manier van preken –vanuit de tekst– niet vanzelfsprekend?

„Ik maak mij grote zorgen als ik preken beluister. Vaak willen predikanten iets bijzonders van de preek maken, maar preekt de tekst zelf niet. De tekst laten preken vraagt veel tijd en studie en dat geeft niet. De predikant is dienaar van het Woord. Het is zijn eerste roeping om zich daarmee bezig te houden. Iemand kan in een commentaar kijken en daar een verhaal omheen maken, maar dat is geen preek. De tekst moet de leiding hebben. Ik kan niet genoeg benadrukken dat het bij de voorbereiding gaat om bidden en studeren. Eerst het gebed: „Spreek Heere, want uw knecht hoort.” En vervolgens het luisteren en uitluisteren van de tekst. Uiteindelijk kun je tijdens de preekstudie in een commentaar controleren of je exegese klopt.

Als het Woord zelf spreekt, wordt de gemeente gevormd en komt er zegen. Hoe duidelijker je preekt, hoe hartelijker de bijval van de gelovigen en hoe groter de ergernis van wie zichzelf handhaaft. Dat zie je ook in heel de Bijbel terug. Het is niet je roeping om de dingen zo mooi mogelijk te zeggen, maar wel zo duidelijk mogelijk.”

Welk doel heeft de prediking?

„Allereerst dient God verheerlijkt te worden door de prediking. Ik bid onderaan de preekstoel niet of de Heere mij „er doorheen wil helpen”. Alsof het om mij gaat. Mijn gebed is: „Geef dat ik de verheerlijking van Uw Naam niet in de weg sta.”

De prediking is daarnaast gericht op het tot leven brengen van de onbekeerden en het voeden van Gods kinderen.

Er moet niet van beneden naar boven gepreekt worden: de mens moet dit meegemaakt en dat gevoeld hebben. God moet in het middelpunt staan.”

Er is kracht in het Woord. Tegelijkertijd doet de Heilige Geest de prediking effectief zijn. Wat betekent dit concreet voor de prediker?

„De Bijbel is het Woord van de Geest. Paulus schrijft niet dat de letter dood is, maar dat deze doodt. De Bijbel is en blijft het Woord van de Geest. En de adem van de Geest doet de woorden krachtig herscheppend zijn. De prediking is het middel waar God Zelf door werkt.”

In het handboek schrijft u: Wie niet het vermogen heeft om te studeren, is niet geroepen. Dat is een stevige stelling.

„Een predikant moet de gaven bezitten die nodig zijn om het Woord kracht te laten hebben, zoals het kunnen luisteren naar de Schrift en Bijbels kunnen denken. Er waren op het seminarium weleens mannen die de studie theologie nauwelijks aankonden. De opleiding moest volgens hen aangepast worden, zodat zij het zouden halen. Maar zo werkt het niet. Als je de studie niet aankunt, ben je niet geroepen. De Heere roept je als Hij weet dat je de gaven hebt.”

Hoe ziet u dan de roeping tot het predikantschap?

„Een roeping door God is iets persoonlijks. Ik kan niet toetsen of iemand al dan niet geroepen is. Voor een student is een roeping een persoonlijke drive waaraan hij gehoorzaamt. Dat wordt door de kerk pas bevestigd op het moment dat de student beroepbaar is en een beroep van een gemeente krijgt. Het HHS betaalt om deze reden de studie van studenten niet. Iemand kan of niet geroepen zijn of een andere roeping hebben.”

In het boek besteedt u veel aandacht aan de gezinssituatie van een predikant. Waarom?

„Omdat Paulus daar ook veel aandacht voor vraagt. Ik heb niks bedacht, maar geluisterd naar de Schrift.”

In navolging van hoogleraar homiletiek prof. W. Kremer onderscheidt u in de prediking drie posities: de Abrahams-, Adams- en in Christus-positie. Kunt u dat toelichten?

„De Adamspositie laat zien dat we allemaal zondaar zijn. Als we in Adam sterven, zijn we verloren. Maar God zij dank is dat niet het enige. De Heere heeft Zijn hand op jongens en meisjes gelegd en gezegd: „Ik ben de Heere, jouw God.” Hij neemt hen op in Zijn verbond – de Abrahamspositie. De doop is daar een geweldig expressiemoment van. Daarom kan ik ook tegen de gemeente zeggen: „U bent allemaal kinderen van God. Maar dan verwijs ik wel gelijk naar de gelijkenis uit Lukas 15: een vader had twee zonen. Die vader was echt vader, maar die oudste zoon was geen zoon. Als je in Abraham bent, wil dat niet zeggen dat je behouden bent. Ja, God is verzoend door het werk van Zijn Zoon, maar richting de mens klinkt de oproep: Laat je met God verzoenen. Als je met Hem verzoend bent, sta je in de Christus-positie. Door de levendmaking ben je Hem ingelijfd. In je eigen hart is dan alleen maar ellende, maar in Christus ben je dan geheiligd.

Kremer hanteert ook nog de Mozes-positie. Daarmee doelt hij op mensen die aan zichzelf ontdekt worden en die vervolgens door het houden van de wet de zaligheid proberen te verdienen. Dat gebeurt zeker, maar niet bij iedereen. Daarom hanteer ik de Mozes-positie niet als aparte positie.”

Vanuit welke positie moet de gemeente aangesproken worden?

„Dat ligt aan de tekst. Als de tekst onderwijs geeft over het geestelijk leven van degenen die in Christus zijn, dan dient het hoofdaccent op de in Christus-positie te liggen. De voorganger mag dan echter niet uit het oog verliezen dat er ook hoorders buiten Christus zijn. Hij mag hen nodigen, omdat ze kinderen van het verbond zijn; ze staan in een Abrahamspositie.”

U vraagt aandacht voor Schriftuurlijk-bevindelijke prediking. Hoe moet die gestalte krijgen?

„Vaak wordt de term Schriftuurlijk-bevindelijke prediking gehanteerd als: je hebt de uitleg van de tekst en daaraan moet dan ook nog de bevinding toegevoegd worden. Daarbij heeft bevinding een eigen inhoud gekregen. Maar dat klopt niet. Bevinding wil zeggen dat je het Woord waar bevindt. Je weet: dit is het, zo gaat het. Amen!”

U schrijft: Vergeestelijken preekt niet de boodschap van de tekst, maar misvormt deze.

„Als ik de tekst geestelijk wil maken en daarom bijzondere dingen bedenk, dan zeg ik niet wat Christus of Paulus zegt, maar breng ik mijn eigen waarheid. Door te vergeestelijken haal je de tekst weg uit de historiciteit van de werkelijke gebeurtenis. Nog erger is het als een predikant gaat allegoriseren. Hij komt bijvoorbeeld het woord ”hout” tegen en maakt daar gelijk het kruis van Christus van. Of de voorganger zegt: „Dit staat er, maar het ligt veel dieper.” Dat kan niet. Dan tast je het Schriftgezag aan.

Veel voorgangers denken van de preek iets bijzonders te moeten maken of ze willen iets nieuws brengen. Bij mijn studenten vergeleek ik het weleens met een kok, die zijn gerecht met wat sambal pittig wil maken. Maar er moet niets aan de tekst toegevoegd worden. Als een boodschap er niet in ligt, dan moet je die er ook niet in leggen. Daarom zijn er ook teksten die zich er niet voor lenen om over te preken. Als een tekst een topografische beschrijving geeft, maak er dan geen preektekst van.

Op de studeerkamer moet de preektekst voor de predikant zijn opengegaan. Zijn ervaring is dan als het goed is: „Heere, wat is Uw Woord mooi!” Dan krijgt de predikant zin in de zondag, omdat hij iets door mag geven van wat hij zelf gezien heeft. Een voorganger moet er niet naar staan om iets nieuws te brengen, maar om te verstaan wat de Heere te zeggen heeft. Als je op de tekst klopt met het zilveren hamertje van studie en gebed, komt die boodschap er op het van God gegeven moment als vanzelf uit.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer