Kerk & religie
De vergeten vereniging van 1851

De wijdvertakte kerkelijke stamboom in het RD van zaterdag 13 mei zal maar weinig mensen echt blij hebben gemaakt. Dat sombere beeld kan misschien wat worden gecorrigeerd door de vergeten vereniging van woensdag 5 maart 1851. Tóch nog een vereniging, al was het een kleine. Met wat fantasie: de geboortedag van de (Oud) Gereformeerde Gemeenten.

J.M. Vermeulen
27 May 2023 16:59
Sint Philipsland rond 1890. Het kerkgebouw dateert uit 1871 en bevindt zich op dezelfde plaats als de kerk waarin Pieter van Dijke in 1844 werd toegelaten „tot bediening van het Woord Gods”. beeld J.M. Vermeulen
Sint Philipsland rond 1890. Het kerkgebouw dateert uit 1871 en bevindt zich op dezelfde plaats als de kerk waarin Pieter van Dijke in 1844 werd toegelaten „tot bediening van het Woord Gods”. beeld J.M. Vermeulen

Een vereniging van drie kerkjes: van Budding, Ledeboer en Van Dijke. Zonder agenda, lastbrieven, reglementen en dogmatieken. Zonder voorbesprekingen, zonder inspiratiedagen en zonder kerkelijke pers. Puur verenigen. Door drie minikerken, drie noodkerken. En wel in Vlissingen.

De situatie

De vergadering is een laat gevolg van het plotselinge vertrek van ds. H.J. Budding uit Goes, in september 1843. Met achterlating van zo’n tien gemeenten die principieel voor Datheen hadden gekozen en geweigerd rijkserkenning te vragen, met alle trieste vervolgingen van dien.

19345730.JPG
Sint Philipsland rond 1890. Het kerkgebouw dateert uit 1871 en bevindt zich op dezelfde plaats als de kerk waarin Pieter van Dijke in 1844 werd toegelaten „tot bediening van het Woord Gods”. beeld J.M. Vermeulen

De tweede voorganger van die denominatie, de lerend diaken Pieter van Dijke, had om diezelfde principes in 1843 een halfjaar achter de tralies gebivakkeerd en met zijn gemeente Sint Philipsland na lang tobben uiteindelijk toch maar vrijheid gevraagd. Hij had rond 1845 wat losse en vrijblijvende contacten met de christelijk afgescheidenen, maar dat voelde niet goed vanwege de kerksfeer.

Ook de bevriende ds. L.G.C. Ledeboer had Buddings principes inzake psalmen en vrijheid overgenomen. Hij had in het najaar van 1850 en het voorjaar van 1851 de ingeslapen Buddingkerken wat geholpen, er vijftig kinderen gedoopt, en tegelijk vier nieuwe gemeenten geïnstitueerd. Hij adviseerde al jaren dat Van Dijke zijn vrijheid officieel zou intrekken, maar dat lukte gewoonweg niet. Met als gevolg voor Van Dijke een kerkelijk isolement, een avontuur als graanschipper, mislukte emigratieplannen, een groep kerkelijke volgelingen in Bruinisse, en in zijn kerk tientallen ongedoopte kinderen. Uitzichtloos.

De aanleiding

Op zekere morgen zei een Vlissingse vrouw verrassend tegen ds. Ledeboer „een woord van Boven te hebben gekregen, dat Van Dijke predikant zou worden”. Die kon dat niet direct geloven, maar „in diezelfde nacht werd hem de last door zijn grooten Zender opgelegd om Van Dijke te zalven”. Ds. Ledeboer reisde nu linea recta naar Sint Philipsland om de bevestiging te regelen en daar op twee achtereenvolgende zondagen 35 kinderen te dopen. Ledeboers kerkenraad kwam er overigens niet aan te pas. De predikant schreef op 7 februari 1851 aan zijn Benthuizer thuisgemeente: „Het zoude, zoo het niet verhinderd wierde, en met Gods raad kon bestaan, kunnen geschieden dat ik alhier eenen Van Dijke bevestigde, die jaren onder Gods bijzonderen zegen als oefenaar werkzaam geweest is onder zijn eigen volk en elders te Philipsland, een klein, bijzonder met Gods gunst gezegend eilandje.”

De voorbereidingen

Ds. Ledeboer schreef een vergadering uit om dat allemaal te regelen en tegelijk de Zeeuwse noodkerk te constitueren en te organiseren. Hij had in Zeeland alleen wat hulpdiensten gedaan en was nog niet officieel aan de gemeenten verbonden. Dat ging nu allemaal veranderen. En Van Dijke gaf begin februari zijn vrijheid terug, hoewel dat na de wetgeving van 1848 een symbolisch gebaar was; maar het voelde als een bevrijding. Een keerpunt vol verrassingen, die niemand voor mogelijk had gehouden, met als hoogtepunt een eigen predikant: Pieter van Dijke! Het einde van een neerwaartse spiraal, die in september 1843 was ontstaan door het vertrek van Budding. Vol goede moed togen de broeders naar Vlissingen in hun koetsen, hun gerijtjes, hun sjezen, hun verewagens en hun schuiten. En met een bijzonder gevoel vanbinnen.

Aanwezige noodkerken

Vergaderd waren de vroegere Buddingkerken Sint-Jan-ten Heere of Middelburg (ouderlingen Adriaan Coppoolse en Pieter de Voogd en diakenen Jannis Kodde en Johannes Siebrecht), Heinkenszand (ouderling Jacobus Pijke en diaken Bartus van Loon), Kapelle (ouderling Cornelis van Zweden), Krabbendijke (ouderling Cent Dronkers) en Tholen (ouderling Wilhelmus Schot). Vervolgens twee vrije Van Dijke-gemeenten: Sint Philipsland (diakenen Pieter van Dijke en Leendert van Ree) en ergens ook Bruinisse (diaken Marinus van den Berg). En vier nieuwe Ledeboer-gemeenten: Terneuzen-Zaamslag (ouderling Andries van Doeselaar), ’s-Gravenpolder (diaken Daniel Bakker en ouderling Dingenis Stroosnijder), Yerseke (ouderling Philippus Pekaar) en Vlissingen (ouderling Simon den Hengst en diaken Christiaan Monnier). De meeste broeders hadden al zeven jaar niet meer vergaderd en de nieuwkomers nog nooit.

Toelating Van Dijke

Het belangrijkste agendapunt was dus de toelating van de 39-jarige Pieter van Dijke. Die zei dat hij „verenigd is geweest met de vrijheid, doch daarvan berouw gehad en met de gemeente van Philipsland gemeenschappelijk dezelve hebben opgezegd”. De broeders waren er blij mee en vonden die oplossing voldoende. Ook deed hij verslag van zijn roeping tot het ambt, „hetgeen hij voldoende heeft gedaan, en geen der tegenwoordig zijnde broeders er eenig bezwaar tegen inbragten”. Iemand wilde nog iets meer horen „van de begeerte die hem hebbe opgewekt tot God en Zijn dienst”. Ook die werd helder, zodat „aan P. van Dijke is gemeenschappelijk toegestaan om toegelaten te worden tot bediening van het Woord Gods”. Zijn proefpreek was met het oog op de lijdensweken uit Johannes 13:1-7, over de paasmaaltijd en de voetwassing. De vergadering nam hem graag weer in haar midden op, met blijdschap van twee kanten. Ze besloot „een dag te bepalen tot afzondering, waartoe gemeenschappelijk is bepaald den 19 Maart aanstaande”. Een speciale biddag voor de bevestiging: op de woensdag ervoor.

Geen beroep

Het valt op dat nergens wordt gesproken over een beroep of beroepsbrief. Heel eenvoudig: Van Dijke ging dominee worden van alle verenigde gemeenten tegelijk, ook in Zuid-Holland, maar ging zich vooral richten op Zeeland. Ds. Ledeboer bediende vooral Zuid-Holland en wat verstrooide gemeenten en de nodige gezelschappen in diaspora in Utrecht, Overijssel en Drenthe. Van Dijke werd dus niet exclusief aan een gemeente verbonden en kon gaan wonen en worden bevestigd waar hij wilde. Maar natuurlijk zouden de plechtigheden in zijn eigen Flipland plaatsvinden.

Classes en handopleggers

Ander belangrijk punt was de classisverdeling. Men suggereert wel dat het bij de Ledeboerianen, zeg, een rommeltje zou zijn geweest. Ongeorganiseerd, met weinig orde en regel, weinig vergaderen, en vaak wat chaotisch. Maar zo was het bepaald niet. Ds. Ledeboer verdeelde de elf gemeenten in drie classes: de eerste met Noord-Zeeland (Schouwen, Sint Philipsland en Tholen), de tweede met Zuid-Beveland en de derde met Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen. Dat was best veel, vooral als we weten dat de veel grotere christelijk afgescheidenen het toen in Zeeland met één classis moesten doen. En dominee benoemde uit elke classis een handoplegger: de 47-jarige Pieter de Voogd uit Middelburg voor classis Walcheren, de 49-jarige Cornelis van Zweden uit Kapelle voor classis Goes, en de 52-jarige Wilhelmus Schot uit Tholen voor classis Tholen en Sint Philipsland. Drie oudgedienden uit de kring van Budding.

Vergaderen

De acceptatie van de DKO is niet expliciet beschreven, maar wordt wel genoemd. „Volgens art 41 van de kerkordening van Dordt anno 1618 en 1619 zullen alle drie maanden classicale vergadering gehouden worden.” De eerste vergadering stond voor 3 juni op de kalender. Diaken Christiaan Monnier uit Vlissingen zou de classis Walcheren bijeenroepen, diaken Bartus van Loon die van Zuid-Beveland en ds. Van Dijke die van Sint Philipsland. Elk jaar zou „volgens art. 47 van genoemde kerkorden” ook nog eens een provinciale vergadering (een soort particuliere synode) worden gehouden in het centraal gelegen Goes of Kapelle. Ds. Van Dijke zou alle gemeenten daarvoor bijeenroepen. De kerkenraad ging „volgens art 37 van de kerkordening van Dordt 1618 en 1619 alle weken samen komen”. En ten slotte zou de kerkenraad „alle drie maanden de gemeente bezoeken”. Elke eerste woensdag van de maand zou een bidstond worden gehouden. Oftewel: vergaderen, vergaderen en vergaderen. Volgend besluit was het herdrukken van de psalmboekjes van Datheen op kosten van de gezamenlijke gemeenten. Datheen en de noodkerk: naadloos verbonden.

De naam

En ten slotte de naam van de kerken. Die was er niet en die kwam er niet. Bij een naam hoort een instituut en dat wilden ze niet. Geen Rehobôth en ook geen Ikabod. Noodkerken zijn tijdelijk en naamloos. De buitenwacht ging natuurlijk wel iets bedenken om deze groep aan te duiden en zo ontstond de term Ledeboeriaanse of oud gereformeerde gemeenten of iets wat erop lijkt. We zouden met wat fantasie deze simpele provinciale vergadering het geboorteuur van de (Oud) Gereformeerde Gemeenten kunnen noemen. Enkele gemeenten zijn uitgegroeid tot meer dan 500 of zelfs meer dan 1000 leden. Die zijn na deze simpele miniatuurvereniging tot ontplooiing gekomen en voor velen tot eeuwige zegen. Toch nog. Ondanks zo veel scheurende mensen, een flauwe lichtstraal door de duistere takken van de zo versplinterde boom.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer