Je druk maken en hard werken heeft iets verleidelijks. Er kleven ook vervelende kanten aan, waar we in kleine kring weleens zachtjes over klagen. Maar ondertussen blijven we hollen en draven. Ik ook. Waarom eigenlijk?
„Hoe gaat het? Ben je druk?” Als je iemand een tijdje niet gezien hebt, is dat onder werkenden een snel gestelde vraag. Maar het antwoord is nog niet zo eenvoudig. Want wat is druk? En wanneer heb je het lékker druk?
Toen ik begon te werken had ik een contract voor veertig uur in de week. In die tijd sloten bakkers en supermarkten hun deuren om uiterlijk zes uur en moest je je voor banktransacties aan het loket –dat als ik me goed herinner al om vier uur ’s middags dichtging– melden. Het was daardoor best stressen om het gewone en het werkleven een beetje soepel op elkaar aan te laten sluiten. Webshops bestonden nog niet, boodschappen thuis laten bezorgen was geen optie.
Maar het tempo van de communicatie was in die tijd wel heerlijk relaxed. Als je iets van iemand moest, stuurde je een brief; voor je een reactie had was er een halve week voorbij.
Nu werk ik alweer jaren als zzp’er: de ene week 15 uur, de week erop 35. Voelt dat als minder druk dan die veertigurige werkweek van lang geleden? Enerzijds wel. Ik hoef niet op tijd op kantoor te verschijnen en kan ook gerust een dagje gaan wandelen of een familieafspraak maken.
Tegelijkertijd is het door veranderingen in de manier van werken veel minder eenvoudig om een scheiding aan te brengen tussen werk en privé. Zelfs al doe ik daarvoor mijn best, bijvoorbeeld door mailtjes niet standaard op mijn telefoon te lezen. Zo voorkom dat je ’s avonds op de bank (of tijdens een wandelpauze) ziet dat er berichten zijn binnengekomen, waardoor je dus altijd bezig blijft. Helemaal afdoende is deze methode trouwens niet. Mail kun je ook lezen door via webmail in te loggen – ik moet me er regelmatig van weerhouden om dat te doen. Ook op de gekste tijden op zoek gaan naar online-informatie is een valkuil: er is altijd nog wel een extra bron te vinden.
Studieschuld
Een groot verschil met toen ik aan mijn eerste baan begon is dat veel en hard werken in die tijd echt nodig was: om de huur te betalen, om boodschappen te kunnen doen, om de studieschuld af te lossen. En om de telefoonrekening te betalen – eindeloos aan de telefoon hangen was eind jaren tachtig nog een dure hobby.
Nog altijd zal voor veel, zeker jonge, mensen gelden dat ze hard werken om het hoofd financieel boven water te houden. De huizenprijzen zijn hoog, de boodschappen worden steeds duurder, om over de jojoënde energieprijzen nog maar te zwijgen. Deze week was nog in het nieuws dat zes van de tien huishoudens moeite hebben om rond te komen. Voor mij is dat gevoel van urgentie na een aantal decennia werken en tientallen maandelijkse hypotheekaflossingen wat minder. Als ik dat zou willen zou ik best een tandje terug kunnen schakelen. Dat is een luxepositie, natuurlijk, dat realiseer ik me ook wel.
Maar geld is niet de enige drijfveer om te werken. Wat je doet heeft ook te maken met je identiteit en met zingeving. Paul Polman, de voormalige topman van Unilever, constateerde bijvoorbeeld onlangs op basis van een onderzoek in Nederland en Groot-Brittannië dat mensen tegenwoordig het liefst werken voor een bedrijf dat –naar hun idee– goed bezig is. Ze willen bijdragen aan het oplossen van problemen, en niet aan het creëren ervan. En om dat te realiseren willen ze volgens dat onderzoek zelfs wel genoegen nemen met een wat lager inkomen. Dat schijnt vooral het geval te zijn bij werkenden onder de 35 jaar.
Daarbij aanhakend: de maatschappelijke waardering voor hard werken lijkt wel te verschuiven. Het had lange tijd een zekere status om veel uren te maken. Zwoegers kregen meer applaus dan lanterfanters. Maar onder jongeren is dat niet meer zo. Gechargeerd: ze willen geen vijftig uur in de week werken om wat te bereiken, ze willen zo veel mogelijk vrije tijd om leuke dingen te kunnen doen. De vraag is natuurlijk wel: wie zal dat betalen?
Inhoudelijk leuk
Volgens onderzoek zou de helft van de Nederlanders ook gewoon willen blijven werken als dat vanwege het geld niet hoefde. Maroesjka Versantvoort, bijzonder hoogleraar arbeid en zingeving aan de Protestantse Theologische Universiteit, citeerde dit onderzoek in haar inaugurale rede in oktober 2022. Een goed salaris vindt 93 procent van de ondervraagden belangrijk, maar inhoudelijk leuk werk en prettige mensen om mee samen te werken scoren met 98 en 97 procent nog hoger.
Je werk verliezen heeft voor veel mensen grote gevolgen, ook psychisch. Van de werklozen kampt 34 procent met depressies, angsten, stress en psychosomatische klachten; bij werkenden is dat 16 procent.
Kúnnen werken is ook een voorrecht. Mensen die arbeidsongeschikt raken, ervaren hun leven als beduidend minder zinvol dan de rest van de bevolking. Versantvoort: „Niet meer kunnen werken ondermijnt het gevoel van coherentie, doel en betekenis in het leven.”
Hoe hoog je opleiding is doet er voor het gevoel relevant werk te hebben niet per se toe. Voor een schoonmaker, hovenier of vuilnisman is het wellicht zelfs eenvoudiger om het gevoel te hebben iets aan de samenleving bij te dragen dan voor iemand die dag in, dag uit achter een beeldscherm zit. Veel mensen doen gespecialiseerd werk, waardoor ze nauwelijks zicht hebben op wat ze bijdragen aan de maatschappij. Een kwart van de werkenden vraagt zich volgens Versantvoort af of wat hij of zij doet eigenlijk geen ”onzinbaan” is.
Recht op luiheid
Werken is goed voor een mens wil het gezegde; het is gezond om bezig te zijn. Maar je kunt er ook ziek van worden. Versantvoort constateert dat er op de arbeidsmarkt sprake is van een merkwaardige paradox. Veel mensen hebben wat hun werk betreft meer kansen en vrijheden dan ooit eerder in de geschiedenis. Maar tegelijkertijd hebben 1,2 miljoen werkenden in Nederland frequent last van burn-outklachten. Een cijfer dat bovendien ook nog eens stijgt, zeker onder jonge mensen.
Misschien kunnen we bij de waardering van werk nog wat leren van de Fransen. Recent waren er in dat land massale protesten vanwege het voornemen van de regering om de pensioenleeftijd te verhogen. Namelijk: van 62 jaar nu naar 64 jaar in 2030. Voor Nederlanders komt dat nog steeds als tamelijk riant over, maar daar denkt de gemiddelde Fransman anders over. Dat is een kwestie van cultuur. Volgens een Franse socioloog zien mensen hun werk als een plek van lijden. Ze vinden dat ze recht hebben op luiheid, las ik in een nieuwsbericht. In eerste instantie komt je dat als calvinistisch ingestelde Nederlander wat vreemd voor. Maar er zit ook wel iets relativerends in. Het is tenslotte gezonder om te werken om te leven, dan om te leven om te werken.
De bevindingen van de Australische verpleegkundige Bronnie Ware sluiten daarbij aan. Ze werkte een aantal jaren in een hospice waar ze mensen die hun levenseinde zagen naderen vroeg waar ze, terugkijkend, spijt van hadden. Ware noteerde hun antwoorden en verwerkte die in een boekje. Waar de meeste mensen spijt van zeiden te hebben was dat ze niet de moed hadden gehad om hun leven op hun eigen manier te leiden, maar dat ze zich hadden gevoegd naar de verwachtingen van anderen. Daarna volgde als vaakst genoemd spijtpunt: dat ze wilden dat ze wat minder hard hadden gewerkt.
Liefhebbende mens
Voor veel mensen geldt dat ze zelf maar tot op zekere hoogte invloed hebben op hun werkdruk. Je wordt geacht af te werken wat er van bovenaf op je bordje terechtkomt.
Dat ligt anders als je zzp’er bent: je bent zelf degene die bepaalt hoeveel werk je aanneemt. Je bent (officieel) aan niemand iets verplicht en je kunt altijd ”nee” zeggen als je voor een klus gevraagd wordt. Werkdagen van tien uur maken of ’s avonds laat nog even de mail bijwerken: daar zou idealiter geen sprake van hoeven zijn. Toch overkomt me dat met een zekere regelmaat. Voor een deel is dat een kwestie van planning, natuurlijk: te laat beginnen of te optimistisch zijn over hoeveel tijd een opdracht kost. Maar het heeft ook te maken met het feit dat het prettig is om professioneel bezig te zijn: om iemand te helpen, om iets (af) te maken, om je ergens in te verliezen, om misschien wel tot meer in staat te zijn dan je had verwacht.
Maar waarom is het eigenlijk zo belangrijk om productief en nuttig te zijn? Feitelijk is dat een nogal eenzijdige manier om naar het leven te kijken, realiseerde ik me nadat ik in een artikel las over twee heel verschillende mensbeelden: de ”homo economicus” en de ”homo amans”.
In de westerse samenleving wordt de mens doorgaans als ”homo economicus” benaderd. Kort door de bocht geformuleerd is het idee dat elk mens in zijn bezig zijn gericht is op maximale behoeftebevrediging. We werken hard om zo veel mogelijk geld uit te geven aan voedsel, spullen, huizen en reizen. Het doel is dat de economie op volle toeren moet draaien, liefst steeds een tandje harder. Zo veel mogelijk mensen moeten daar een steentje aan bijdragen, is het devies van de overheid, die dat bijvoorbeeld via belastingregels zo veel mogelijk probeert te stimuleren.
Een aantal wetenschappers van The Institute of Leadership and Social Ethics, een onderzoeksinistuut van de Theologische Faculteit in Leuven, pleit echter voor een heel ander mensbeeld: de ”homo amans” ofwel de liefhebbende mens. Niet economische waarden zijn bepalend voor de aard van de mens, vinden zij, maar zoeken naar betekenis en bijvoorbeeld het aangaan van relaties met andere mensen. Een vertaling naar het leven van alledag: laat je niet louter leiden door leeg consumentisme, waardeer contacten en maak daar tijd voor, wees belangeloos behulpzaam.
Radertje
Beschouwen we onszelf onbewust inderdaad niet vaak als een ”homo economicus”? Een interessante maar ook wel confronterende gedachte. Het is best prettig om jezelf te zien als een radertje dat noodzakelijk is om het ingewikkelde systeem dat een samenleving is draaiende te houden. Als ik een artikel schrijf, kan ik met het geld dat ik daarmee verdien de boodschappen bij de bakker en de groenteboer betalen en draag ik er zo aan bij dat zij kunnen bestaan.
Maar daar zit ook een keerzijde aan. Alsof bezigheden waar geen vergoeding tegenover staat er minder toe doen. Alsof belangeloos naar elkaar omkijken en er voor elkaar zijn niet ook belangrijk is. Dat is het natuurlijk wel. En dat is tegelijk iets wat de overheid óók van werkenden verlangt: dat ze tijd vrijmaken om ouder wordende ouders en zieke buren bij te staan. Menigeen belandt daardoor in een ingewikkelde spagaat.
In NRC verscheen hierover onlangs een opinieartikel van journaliste Lynn Berger. Zij vindt dat onbetaald werk, zoals kinderen opvoeden, het huishouden doen en mantelzorger zijn voor oude ouders, óók als werk zou moeten worden gewaardeerd. Ze schrijft dit in reactie op het hedendaagse mantra van politici, onderzoekers en opiniemakers dat wij Nederlanders met z’n allen –en vrouwen in het bijzonder– meer moeten gaan werken. Haar conclusie is dat dat helemaal niet kan. In de tijd dat we niet aan werk zijn, zijn velen namelijk al druk met onmisbaar maar onbetaald werk. Vrouwen besteden per week gemiddeld 26,5 uur aan de zorgen voor kinderen, huishouden en mantelzorg, voor mannen is dat 17,4 uur. „Dit is het werk dat al het andere werk mogelijk maakt”, schrijft ze. Het punt dat Berger wil maken is dat hier meer oog voor moet komen: anders loopt alles spaak. Veel mantelzorgers zijn al overbelast, ouders met jonge kinderen ervaren het leven vaak als zwaar. Harder werken –als in: meer betaalde uren maken– is in veel gevallen helemaal geen optie.
Een van de oplossingen waar Berger voor pleit is verkorting van de definitie van de fulltimewerkweek. Dat haakt weer aan bij een oud idee: werkdagen verkorten tot zes uur. Er zijn onderzoeken die de indruk wekken dat dat alleen maar beter is voor de productiviteit. Hoe langer mensen aan het werk zijn, hoe meer ruimte voor gelummel. Of dat waar is? Het idee heeft in ieder geval nog geen voet aan de grond gekregen. En een zo kort mogelijke maar superefficiënte werkdag is ook wel erg vanuit de ”homo economicus” gedacht. Een praatje maken met de prettige collega’s die volgens Versantvoort voor arbeidsgenoegen zo belangrijk zijn: daar blijft dan weinig ruimte voor over.
Stress
Terug naar de vraag waarom hard werken zo verleidelijk is. Arbeidscoach Anneleen De Lille geeft daarvoor in haar boek “Minder werken meer doen” een heel aardse verklaring. Werk geeft je het gevoel dat je goed bezig bent. Wat je doet is meetbaar, er zit een vorm van vooruitgang in. Dat is al een beloning in zichzelf. Niettemin vinden de mensen die De Lille in haar praktijk spreekt –vaak tobbend met stress en burn-outklachten– dat ze hun werk te veel voorrang geven op andere terreinen van het leven als vrienden en familie.
Een tip van De Lille om dat inzichtelijk te maken: houd een tijdje per dag bij waar je tevreden over bent of waar je blij van wordt. Dat kunnen grote of kleine dingen zijn: bijvoorbeeld de zon die schijnt. „Als je zwart op wit ziet staan dat die wekelijkse lunch met je zus voor een energieboost zorgde, dan zul je hem de volgende keer niet zo gemakkelijk afzeggen omdat je het druk hebt op het werk.”