Roemeense Cristina Popescu: Situatie Oost-Europese daklozen raakt mijn hart
Wie Cristina Popescu (34) ontmoet, ziet een opgewekte vrouw die graag voor anderen klaarstaat. Maar de Roemeense immigrant heeft ook een andere kant. Jaren van trauma’s en pijn stempelden haar leven. Nu helpt die ervaring haar om licht te verspreiden onder dakloze migranten en mensen met een burn-out.
Een koude dag in januari. Negen mensen staan in Rotterdam bij het graf van een 32-jarige dakloze man uit Polen. Een van de aanwezigen is Popescu, veldwerker voor Europese migranten bij stichting Ontmoeting. „Hartverscheurend”, noemt ze de begrafenis van de man die in zijn tentje in het Kralingsebos is gestorven. „Er waren geen familieleden of vrienden om mee te huilen, zoals we in de Oost-Europese cultuur doen. Geen familie of vrienden om afscheid te nemen, alleen hulpverleners en mensen van de gemeente.”
Het was niet voor het eerst dat Popescu in aanraking kwam met een dakloze persoon die was overleden, blijkt tijdens een gesprek aan de keukentafel van haar rijtjeshuis in de Rotterdamse wijk IJsselmonde. Naast haar ligt een stapeltje dagboeken en een Bijbel. Op een bordje midden op tafel staat met witte krijtletters: ”Be kind”, wees aardig. Is dat een aansporing die ze nodig heeft? „Dat is voor de kinderen”, reageert ze met een lach. Op de koelkast hangen, eveneens in het Engels, huisregels voor het drietal, in de leeftijd van zes tot en met tien jaar. „Toen ik een keer zei dat ze aardig voor elkaar moesten zijn, wezen ze naar de koelkast en zeiden: Dat staat er niet bij. Daarom hebben we het apart opgeschreven.”
Vanuit haar geboorteland, Roemenië, kwam Popescu eind 2015 met haar gezin naar Nederland, vanwege het werk van haar man, Lucian. Intussen kan ze het Nederlands „goed verstaan”, maar „nog niet perfect spreken”. Reden waarom ze het gesprek in het Engels wil voeren.
In wat voor gezin groeide u op?
„Ik komt uit een gezin met negen kinderen in een dorp in een uithoek van Roemenië, aan de grens met Oekraïne. Toen ik 9 jaar was, ging mijn vader naar Portugal voor werk. Op dat moment was mijn moeder zwanger, zonder dat ze het wist. Door allerlei problemen kwam mijn vader pas drieënhalf jaar later weer naar huis. Mijn broertje kende hem toen alleen van foto’s en verhalen. Kort daarna was mijn moeder opnieuw zwanger en vertrok mijn vader weer. Zo ging het iedere keer.
Mijn moeder, die vaak depressief was, stond er altijd alleen voor. Al op jonge leeftijd besloot ik: als ik getrouwd ben, zal ik mijn man nooit alleen naar het buitenland laten gaan. Dat zit heel diep bij mij. Ook wist ik als kind al dat ik weg wilde uit het dorp waar ik woonde. Ik groeide er op met het beeld dat het leven van een vrouw moeilijk is en het leven van een christenvrouw nóg moeilijker.”
Wat maakte het leven zo moeilijk?
„We hoorden bij een pinkstergemeente, waar profetieën en gaven van de Geest belangrijker waren dan de Bijbel, en die veel regels en tradities kende. Roken en drinken waren bijvoorbeeld streng verboden. Als kind en tiener moest ik al aan allerlei regels voldoen. Ik mocht niet naar de verjaardag van vriendinnen, omdat ze niet bij onze kerk hoorden. Wie orthodox of katholiek was, werd als niet-christen beschouwd. Ik mocht niet in een team volleyballen. Als nieuwsgierige tiener wilde ik weten: waarom? Het enige antwoord op mijn vragen was: omdat de kerk of de dominee dat zegt.
Hoe een vrouw zich kleedde, was belangrijker dan wat ze geloofde. In de kerk hoorde ik dat een vrouw alleen gered kon worden als ze veel kinderen had. Mijn toekomst in dit dorp zou zijn: geen opleiding volgen, jong trouwen, kinderen krijgen en zorgen voor mijn man en de huishouding.”
Waardoor kon u tóch een opleiding gaan volgen?
„Ik was het eerste meisje uit ons gezin dat die mogelijkheid kreeg. Op mijn veertiende ging ik naar de middelbare school. Die was in Satu Mare, een grote stad, 45 kilometer verderop. Ik had daar een kamer waar ik doordeweeks alleen woonde. Mijn moeder stond me dat toe, hoewel de hele omgeving ertegen was. Zelf mocht ze, hoewel ze slim was, niet studeren en moest ze van haar vader op haar zestiende trouwen. Vanuit de pijn die ze daarover ervoer, gaf ze mij ruimte om naar de school in de stad te gaan.
De middelbareschooltijd betekende voor mij vrijheid. Als kind had ik niet alleen te maken gehad met allemaal regels, maar ook met mentale mishandeling. En ik werd veel geslagen. Dat laatste was in mijn omgeving heel gewoon. Dit alles werkte door in het beeld dat ik van God had. Ik zag Hem als een dictator die stond te kijken wat ik verkeerd zou doen om me te kunnen straffen. Toen ik op de middelbare school zat, besloot ik afstand te nemen van God.”
Hoe reageerden uw ouders daarop?
„Zij wisten het niet. Ik bleef gewoon naar de kerk gaan. Van de buitenkant was ik een perfecte christen, want ik hield me aan alle regels. Op m’n zestiende liet ik me dopen, omdat het zo hoorde, maar ik had geen relatie met God. Ik geloofde dat Hij van iedereen hield, behalve van mij. Met het beeld van God als Vader kon ik niets. Dat verbond ik met slaan, met afwezig zijn en met alleen iets krijgen als je het hebt verdiend.”
Waardoor veranderde dat beeld?
„In het laatste jaar van de middelbare school ontmoette ik Lucian. Hij was baptist. De gemeente waar hij bij hoorde, liet zich niet leiden door profetieën, maar door de Bijbel. Ik ging meedoen aan Bijbelstudies. Daardoor leerde ik God op een heel andere manier kennen. Ik herinner me nog het gevoel dat ik had toen ik ontdekte dat God overweldigend goed is. Ik was blij, maar tegelijk bang. Het heeft jaren geduurd voordat ik kon geloven dat wat in de Bijbel staat ook waar is voor mij, dat God niet alleen anderen liefheeft, maar ook mij. Het was een lange weg om God te leren vertrouwen. Daar heb ik het soms nog moeilijk mee. In Psalm 46 staat: „Wees stil en weet dat Ik God ben.” Poeh! Ik wil zelf ook graag een beetje de controle houden.”
In wat voor situaties bijvoorbeeld?
„Toen ons tweede kind werd geboren, woonden we nog in Roemenië, aan de grens met Hongarije. Onze zoon had ernstige longproblemen. De dokter in een Hongaars ziekenhuis zei: „Ik weet niet of hij blijft leven. Elk moment dat hij bij je is, kan het laatste zijn.” In mijn gebeden ben ik heel direct. Ik zei: „God, ik weet dat U goed bent. Ik weet dat U ons kind kunt laten leven, maar ik vertrouw U niet.”
Een week lang heb ik geworsteld met God. Toen zei ik: „Als U mijn zoon wilt nemen, neem hem dan. En wilt U mij dan helpen om verder te kunnen. Het is in Uw handen, ik zal accepteren wat U doet.” Twee uur later zei de dokter: „We weten niet wat er is gebeurd, maar sinds twee uur gaat het goed met je zoon.” Op het moment dat ik alles overgaf aan God, heeft Hij mijn zoon genezen. Ik weet dat Hij dat niet altijd doet, maar voor mij was het alsof God me een les wilde leren: Ik heb alles onder controle, vertrouw op Mij.”
Als middelbarescholier ging u koken voor daklozen. Hoe kwam u daartoe?
„Op de weg van school naar huis kwam ik langs een plek bij een rivier waar daklozen sliepen. Daar zag ik vrouwen met kinderen, maar ook mannen, die koud en hongerig waren. Ik kookte thuis wat extra en ging met een grote pan naar hen toe, en ben dat blijven doen. Samen met vrienden bracht ik hun elke woensdag eten. Op een dag vonden we een moeder die was gestorven terwijl haar dochter boven op haar lag te slapen. Niemand keek naar hen om. Wij hebben toen de politie gebeld. De dochter van deze vrouw is op straat gebleven. Jaren later hoorde ik dat ze als 18-jarige aan een overdosis is overleden, heel triest.”
Wat motiveerde u om zich voor deze mensen in te zetten?
„Ik heb altijd hart voor mensen gehad en wilde een licht zijn voor degenen die op straat leefden, hun een beetje hoop bieden. Sinds ik de liefde van God heb leren kennen, betekent dat nog veel meer voor me. Jezus zegt: „Jullie zijn het licht van de wereld, het zout van de aarde.” Jaren geleden baden mijn man en ik op oudejaarsavond: „Help ons om de wereld te zien zoals U die ziet.” Vanaf dat moment gingen we op een andere manier om ons heen kijken en maakte God ons meer dan eens duidelijk dat we bijvoorbeeld tijdelijk iemand in huis moesten nemen. Als ik ’s morgens opsta, vraag ik me af: hoe kan ik vandaag mijn licht laten schijnen voor de mensen, zodat ze Jezus zien?”
Hoe ervoer u de overgang van Roemenië naar Nederland?
„Mijn man kon in zijn werk als IT-specialist in onze stad in Roemenië niet doorgroeien. Hij vond werk in Nederland. Ik wist niet eens waar het lag op de kaart. Op 1 november 2015, midden in de grote vluchtelingencrisis, kwamen we hierheen. Ineens kwam er een einde aan mijn werk als voedingscoach, dat ik in Roemenië acht jaar heb gedaan. Vrijdag werkte ik nog en zaterdag zaten we in het vliegtuig.
Mijn man was hier acht uur per dag aan het werk en ik zat thuis met twee kinderen. In de winkel zag ik allerlei soorten brood en ik had geen idee welke ik moest hebben. Ik sprak geen woord Nederlands. Het was een zware tijd. Vijf dagen nadat ons jongste kind hier werd geboren, ruim zes jaar geleden, kreeg ik bovendien een postnatale depressie, die uitgroeide tot een langdurige, ernstige depressie.”
Wat bleef u het meest bij van die jaren van depressiviteit?
„Van de eerste week kan ik me bijna niets herinneren. Ik had een soort black-out. Onze jongste sliep de eerste tien maanden telkens 45 minuten en werd dan wakker. Geen 46 minuten, geen 44 minuten, nee 45. Dat maakte me heel moe. ’s Ochtends kon ik mijn bed niet uit komen. Ook had ik paniekaanvallen. Ik was amper in staat om de oudste twee kinderen naar de school aan de overkant van de straat te brengen.
Intussen wist mijn omgeving niet dat het slecht met me ging. Alleen mijn man zag de paniekaanvallen. Daar heb ik tweeënhalf jaar aan geleden. Soms lag ik zeven keer per dag vanwege die aanvallen op de grond. Het was zo zwaar dat ik wilde sterven.”
Hoe kwam u door die periode heen?
„Op een dag keek ik naar mijn man en kinderen aan tafel. Ik zag dat ze gelukkig waren en voelde me buitengesloten. Dat kwam niet door hen, maar door mijn depressie. Kort daarna stond ik hier iets verderop aan de rand van het water, klaar om een eind aan mijn leven te maken. Toen realiseerde ik me ineens: ik ga te ver. Ik ben naar huis gerend en heb een vriend gebeld die psychiater is bij De Hoop ggz. Daarna ben ik drie jaar in therapie geweest. Dat was, na de ontdekking Wie Jezus is, het beste wat ik heb meegemaakt. Alle trauma’s en pijn uit mijn jeugd- en tienerjaren kwamen tijdens de therapie naar boven.
Ik had ook wekelijks contact met een paar vrouwen uit de internationale kerk waar we toen bij hoorden. Ze baden voor me, lazen uit de Bijbel. Als ik wilde huilen, lieten ze me huilen, als ik wilde praten, kon ik praten. Als ik gewoon stil wilde zitten, was het ook goed. Dat betekende veel voor me. Na verloop van tijd merkte ik dat het beter ging. Ik begon bijvoorbeeld weer te schilderen. Ruim anderhalf jaar geleden wist ik: nu ben ik weer oké.”
Hoe staat u nu in het leven?
„Alles wat er is gebeurd heeft me gemaakt tot degene die ik vandaag ben. In de Bijbel staat dat God alle dingen doet meewerken ten goede voor degenen die Hem liefhebben. Daarvan ben ik het levende bewijs. Doordat ik met veel pijn ben opgegroeid, herken ik pijn bij anderen. Soms zeggen mensen dat het goed gaat, maar zie ik dat het niet zo is. Ik doe mijn werk, zowel bij Ontmoeting als in mijn praktijk voor coaching bij stress en burn-out, op een natuurlijke manier. Heel veel zaken die mensen meemaken, herken ik uit mijn eigen leven.”
Wat raakt u het meest in de ontmoeting met daklozen?
„De Europese daklozen zijn ‘mijn’ mensen, hun situatie raakt mijn hart. Als ze alcohol of drugs gebruiken, weet ik: daar zit iets achter. Dan vraag ik: Wat drink je weg, welke pijn wil je verdrijven? Soms kijken ze me alleen maar aan en zeggen niets. Dan zie ik in hun ogen de leegte die ik ook heb gekend.
Mijn werk doe ik als christen. Ik heb niet de intentie om te preken, maar leef vanuit mijn geloof en wil mensen laten zien dat God hen liefheeft. Het geloof is met mijn hele leven verweven en vroeg of laat komt dat op een natuurlijke manier ter sprake, ook in het coachen van mensen met stress en een burn-out.”
Hoe voorkomt u met uw uiteenlopende taken en verantwoordelijkheden dat u overbelast raakt?
„Ik weet dat ik niet altijd door moet gaan, maar op tijd moet stoppen. Bewust plan ik elke dag tijd in voor mezelf. Van zes tot zeven uur ’s ochtends is het ”me-time”. De kinderen weten dat ze me dan niet mogen storen. Dan zit ik bijvoorbeeld in de Bijbel te lezen, te bidden of in mijn dagboek te schrijven. Omdat ik dyslectisch ben en mijn gedachten snel alle kanten op gaan, schrijf ik mijn gebeden vaak op. Dat helpt me om me te concentreren.” Ze wijst naar een stoel in de hoek van de kamer. „Dat noem ik mijn ”safe place”. Als mijn hoofd te vol is, ga ik daar zitten en denk ik aan de tekst: „Wees stil en weet dat Ik God ben.” Hij heeft alles onder controle.”