In de massale internationale hulpverlening die op gang is gekomen na de aardbeving in Turkije en Syrië, wordt het Syrische Idlib snel over het hoofd gezien. Slachtoffers zijn aangewezen op lokale hulp.
Dagen na de aardbeving die vele duizenden levens kostte, zijn de meeste inspanningen erop gericht om zo goed mogelijk het rampgebied te bereiken – en dan vooral Zuidoost-Turkije en het regeringsgebied van noord-Syrië. Er is echter één gebied dat eveneens zwaar is getroffen, maar dat bijna onbereikbaar blijft voor hulpverlening. Dat is het door rebellen bezette noordwesten van Syrië. De provincie Idlib maakt daar het grootste deel van uit.
Toch is ook daar de nood enorm. Er leven zo’n 4,5 miljoen mensen in die regio, van wie er ongeveer 3 miljoen al eerder voor de oorlog in Syrië gevlucht zijn. Waarschijnlijk zijn ook hier enkele duizenden doden te betreuren, ook al omdat de vluchtelingen uiteraard niet in aardbevingsbestendige gebieden wonen. Gammele constructies op het dak van half afgebouwde flats zijn geen uitzondering.
Het probleem met Idlib is dat dit het gebied is van Hayat Tahrir al-Sham (HTS), een aftakking van een aftakking van Al-Qaida. HTS is door de Amerikanen gebrandmerkt als een terroristische organisatie. Vanuit het regeringsgebied van Syrië wordt Idlib bovendien wekelijks door de troepen van president Bashar al- Assad en zijn Russische bondgenoot Vladimir Poetin bestookt. Het is dus nagenoeg onmogelijk om dit deel van Syrië vanuit de rest van het land te bereiken.
De enige andere optie is via Turkije, maar ook die weg zit vol obstakels – deze dagen zelfs letterlijk, omdat de doorgaande wegen in het grensgebied zwaar beschadigd zijn door de aardbeving. Niet voor niets wordt Idlib wel „de nieuwe Gazastrook” genoemd, omdat het zo lastig is om er binnen te komen én om eruit te komen.
Wat overblijft, is hulp verlenen van binnenuit. Dat gebeurt gelukkig. Idlib is de basis van de Witte Helmen, een hulporganisatie van de Syrische oppositie die al jarenlang humanitair werk verricht na bombardementen en andere vormen van extreem geweld. Met drieduizend vrijwilligers op de grond werken de Witte Helmen op het moment op volle sterkte, al zijn de hulpmiddelen waarover ze de beschikking hebben beperkt.
Al is er ook kritiek op hun werk, buiten kijf staat dat ze al tien jaar lang op vaak heldhaftige manier hebben geprobeerd levens te redden. Meer dan 250 vrijwilligers zijn daarbij in de laatste tien jaar zelf om het leven gekomen. Ook de laatste dagen hebben ze tientallen mensen weten te redden, zoals het jongetje Karam dat woensdag, twee dagen na de aardbeving, levend uit het puin van een dorp ten westen van Idlib werd gehaald.
De Witte Helmen hoeven het werk niet alleen te doen. In Idlib opereert ook het lokale Molham Team, dat eveneens heeft bewezen met weinig middelen humanitaire hulp te kunnen verlenen in een gebied dat nu al jarenlang door het meest heftige geweld wordt getroffen.
Beide groeperingen roepen de internationale gemeenschap nu op om hun werk te steunen – ongeacht de politieke situatie. Maar of dit afdoende zal gebeuren, is nog de vraag.