Dubbele houding Broedergemeente tegenover slavernij in Suriname
De Evangelische Broedergemeente had in Suriname ook slaven in bezit. Slavernij was voor haar zendelingen een maatschappelijk gegeven, zo leert een tentoonstelling in museum Het Hernhutter Huis in Zeist.
De tafel in de expositieruimte staat er niet zomaar. „Die nodigt uit tot onderling gesprek over wat de bezoekers hebben gezien”, verklaart ds. Stefan Bernhard van de evangelische broedergemeente in Zeist. „Gisteren zaten hier een vrouw van Surinaamse komaf en een geïnteresseerde Nederlander samen koffie te drinken. Spontaan raakten ze aan de praat. Het ging best diep. Over de pijn die Surinamers soms nog voelen bij de slavernij. En over hoe het onderwerp slavernij in Nederland door de verschillende culturen hier soms nog gevoeliger ligt dan in Suriname. Hier leven de nazaten van beide partijen, de slavenhouders en de tot slaaf gemaakten. Ik mocht toehoorder zijn. Mooi als dat soort gesprekken ontstaan naar aanleiding van de tentoonstelling.”
Werkgroep
De expositie is voor een deel niet nieuw. De basis vormt een reizende tentoonstelling die de relatie tussen kerk en slavernij door de eeuwen heen belicht, samengesteld door de Amsterdamse interkerkelijke werkgroep ”Heilzame verwerking van het slavernijverleden voor wit en zwart”. Elementen daaruit waren eerder te zien in het Luther Museum in Amsterdam, diverse protestantse kerken en enkele broedergemeenten.
Met uitleg over de kolonie Suriname en de plantage-economie van de zeventiende tot de negentiende eeuw opent de expositie. Ook worden de bezoekers geïnformeerd over de cultuur en de religie van de Afrikaanse „tot slaaf gemaakte medemensen” en de marrons, voormalige slaven die uit plantages waren gevlucht en in de binnenlanden van Suriname leefden.
De panelen en voorwerpen dienen als inleiding tot een overzicht van bijna drie eeuwen Evangelische Broedergemeente (EBG) in Suriname. In 1735 kwamen de eerste zendelingen naar de Nederlandse kolonie vanuit de nederzetting Hernnhut (”onder de hoede van de Heere”) op het landgoed van graaf Nikolaus von Zinzendorf. Het dorp ligt nu in de Duitse deelstaat Saksen. De leden van de piëtistische opwekkingsbeweging, voortgekomen uit gevluchte Moravische Broeders, werden ook wel herrnhutters genoemd.
Tweeslachtig
„Tweeslachtigheid, dat woord kenschetst het denken en handelen van de EBG-zendelingen wel”, vat ds. Bernhard de expositie samen. „Positief is dat ze in Suriname de eersten waren die zich richten op de kerstening van de inheemse en Afro-Surinaamse medemens. Ze zagen de tot slaaf gemaakten niet als werktuigen, zoals de slavenhouders en plantage-eigenaren, maar als mens. Christus had henzelf vrijgemaakt en die blijde boodschap wilden de zendelingen ook aan de slaven verkondigen. Ze prediken de innerlijke vrijheid van de christen vanuit het Bijbels inzicht dat eenieder in Christus gelijk is. Zwarte leden kregen ook verantwoordelijkheden binnen de nieuwe broedergemeenten, al zou het tot het begin van de twintigste eeuw duren voordat in de EBG de eerste Surinaamse predikant werd bevestigd.”
Tegelijkertijd aanvaardden de zendelingen de slavernij als een maatschappelijk gegeven. „Voor hen stond de verkondiging van het Evangelie centraal. Ze waren ook gewend aan het idee dat er binnen de kerk onder christenen andere regels golden dan buiten de kerk. Dat was terug te voeren op het tweerijken-denken van kerkhervormer Luther. De zendelingen waren er niet op uit de maatschappelijke verhoudingen te veranderen. Daarbij kwam dat ze veelal van Duitse komaf waren. Dat maakte het lastiger om kritiek te leveren, immers op een andere mogendheid, in dit geval de Nederlanders.”
De plantage-eigenaren zaten niet op het zendingswerk te wachten. „Aanvankelijk mochten de zendelingen niet de plantages in”, aldus Bernhard. „Daarom gingen ze eerst naar de inheemse bevolking en de marrons. Onderwijs hoorde voor hen bij zending en dat betekende vooral leren lezen. Sommige planters stonden dat wel toe, dan konden de slaven als ze toch christen werden in elk geval de Bijbel en hun gezangboek lezen. Maar een beetje rekenen en een beetje schrijven vonden ze vaak een stap te ver gaan. Dan konden de slaven hun eigen gedachten gaan uiten en dat zagen ze als bedreigend.”
De EBG had zelf ook geen schone handen. „Ze had tientallen slaven in bezit, onder andere op een houtplantage en bij verschillende werkplaatsen in de stad Paramaribo, waaronder een kleermakerij en een bakkerij.”
Tegenstem
Er waren tegenstemmen. De expositie noemt Niels Otto Tank, een Noor die van 1842 tot 1847 als zendeling en Vorsteher (economisch beheerder) van de EBG in Suriname verbleef. „Tank was uitermate kritisch over de manier waarop plantagehouders de slaafgemaakten behandelden, onder meer door hen de toegang tot onderwijs en catechese te weigeren. Toen hij in 1848 in Nederland op bezoek was, schreef hij een circulaire ”Aan de Heren Eigenaren en Administrateurs van plantages in de Kolonie Suriname”, van wie de meesten in Amsterdam woonden. In de brief beschreef hij de wreedheid van de slavernij en eiste hij verandering. Naar zijn ervaring „worden de slaven [nergens] zó slecht behandeld als in Suriname”. Dat riep een storm van kritiek van de plantagehouders op. Van de leiding van de EBG in Suriname mocht Tank daarom niet terugkeren naar de kolonie. Overigens was hij tijdens zijn jaren in Suriname geen voorstander van de vrijmaking van de slaafgemaakten. Een reden was voor hem dat op de plantages en in de bedrijven van de EBG hun werkkracht niet gemist kon worden.”
Met het abolitionisme, de beweging die ijverde voor de afschaffing van de slavernij, lieten de EBG-zendelingen zich niet of nauwelijks in. Bernhard: „Door hun theologie en hun verkondiging hielden ze het bestaande systeem in stand. Voor 1863, toen de slavernij in Suriname werd afgeschaft, schakelde de koloniale overheid de EBG ook in om onrust onder de tot slaaf gemaakten te sussen. De kerk wees haar leden erop dat ze onderdanig moesten zijn. Een catechismus uit de achttiende eeuw benadrukte wat er staat in Kolossenzen 3:22: Gij dienstknechten, zijt in alles gehoorzaam uw heren naar het vlees, niet met ogendiensten als mensenbehagers, maar met eenvoudigheid des harten; vrezende God.”
Boeken
Twee boeken staan in de expositie symbool voor de ontwikkelingen in de twintigste eeuw: dekolonisatie en emancipatie. De Deen Paul Martin Legêne, die lange tijd als zendeling in Suriname werkte en later het Zeister Zendingsgenootschap leidde, promootte het zendingswerk van de EBG in Nederland. Daarbij schetste hij soms een negatief beeld van de gekleurde inwoners van Suriname als arme en onderontwikkelde mensen die met hulp van de zendelingen aansluiting moesten vinden bij de geciviliseerde bevolking. De hernhutter theoloog en missioloog Jan Marius van der Linde, die Surinaamse predikanten voor de EBG opleidde, schreef daarentegen, onder meer in ”Ballade van de slavenhaler” (1963), kritisch over de gruwelen van het slavernijsysteem en hoe tekstuitleg en theologie hadden bijgedragen aan de instandhouding ervan.
Feestdag
Een prominente plaats in de expositiezaal heeft een verklaring van het bestuur van de ”Europees-continentale provincie” van de EBG uit 2013, met onder meer de zinsneden „Het zendingswerk van de Evangelische Broedergemeente komt de verdienste toe dat zij aan de tot slaaf gemaakte mannen en vrouwen het Evangelie van Jezus Christus heeft verkondigd en hen tegelijkertijd vorming en verbeterde gezondheidszorg heeft gebracht. De zendelingen respecteerden daarmee de slaven als mensen met de ook voor hen geldende eigen waardigheid. Daarbij waren zij vooral op individuele mensen gericht. Het zendingswerk heeft er echter niet toe bijgedragen het mensonterende systeem van de slavernij te veranderen of op te heffen.”
„In de afgelopen 150 jaar hebben wij kunnen leren dat ieder economisch stelsel waardoor mensen van hun vrijheid, hun waardigheid en hun rechten beroofd worden, zoals de slavernij dat heeft gedaan, een misdaad tegen de menselijkheid is en onverenigbaar met het Bijbelse beeld van de mens als Gods evenbeeld”, zo vervolgt de verklaring. „Om deze reden betreuren wij de beschamende wijze waarop de zending van onze kerk in Suriname aan de instandhouding van de slavernij heeft meegedaan, in plaats van duidelijk weerstand te bieden tegen dit mensonterende systeem van uitbuiting. Wij staan beschaamd voor dit aspect van onze geschiedenis als Broedergemeente in Duitsland en Nederland en wij vragen de nakomelingen van de tot slaaf gemaakte zusters en broeders om vergeving en een nieuw begin.”
In de tentoonstelling hangen ook kleurrijke hoofddoeken die zijn gemaakt voor de jaarlijkse herdenking en viering van de afschaffing van de slavernij in Suriname op 1 juli, bekend onder de naam Keti Koti. „Rond de afschaffing schreven zendelingen een lied met de strekking dat men de overheid en koning Willem III maar dankbaar moest zijn omdat zij de slaven vrijheid geschonken hadden”, licht Bernhard toe. „Elk jaar worden de voorouders die onder de slavernij geleden hebben, herdacht, maar hoe langer hoe meer is 1 juli ook een dag van het zelfbewustzijn geworden. Het is niet meer: Wij zijn vrijgemaakt, maar: Wij zijn vrij. Voor veel EBG-leden is Keti Koti na Kerst, Pasen en Moederdag de grootste feestdag van het jaar.”
De expositie in Zeist is tot en met 19 maart te bezichtigen.
> hernhutterhuis.nl/