Vragen rond corona voor protestanten niet nieuw, behalve livestreams
De coronapandemie plaatst praktiserende protestanten voor prangende vragen. Nieuw zijn ze niet. Alle vragen van weleer komen weer langs, hooguit in een nieuwere jas. Met als nieuwkomer: kerkdiensten streamen.
Dat de aardbol nog eens zal worden getroffen door een pandemie, lijkt in de westerse wereld een theoretische mogelijkheid. Ondanks waarschuwingen van virologen leeft daar het idee dat hooguit een forse epidemie kan uitbreken. Waarschijnlijk in Afrika. Zoals ook een oorlog op het eigen continent voor vrijwel onmogelijk wordt gehouden. De coronapandemie logenstraft de eerste illusie; de inval van Rusland in Oekraïne de tweede.
Het recent verschenen ”Pandemieën en protestanten”, jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme na 1800 (jaargang 30), belicht westerse epidemieën in de achterliggende twee eeuwen. Centraal staat het spanningsveld tussen de persoonlijke geloofsovertuiging en de verantwoordelijkheid ten opzichte van de volksgezondheid. Een spanningsveld dat tijdens de coronapandemie weer zeer manifest wordt. Hoe om te gaan met de aandrang tot vaccinatie? En met een overheid die de kerkgang min of meer aan banden legt?
Kerkorden
Tom-Eric Krijger, universitair docent cultuurgeschiedenis van het christendom aan de faculteit geesteswetenschappen van de Universiteit Leiden, behandelt de roep om biddagen ten tijde van epidemieën en pandemieën. Het afkondigen van zo’n biddag in tijden van rampspoed heeft oude papieren. In de middeleeuwen gebeurt het door zowel geestelijke leiders als wereldlijke overheden.
Deze praktijk wordt na de Reformatie voortgezet. De oudste kerkorden van Nederland bevatten zelfs voorschriften voor incidentele biddagen. Zo bepaalt de Haagse Kerkorde van 1586 dat in tijden van nood „de dienaren der kerken de overheid bidden dat door haar autoriteit en bevel openbare vasten- en biddagen aangesteld en geheiligd mogen worden”.
Omgekeerd kan de overheid, in de persoon van de regerende Oranjevorst, de kerk ertoe oproepen. Na de val van het Franse bewind herstelt koning Willem I die traditie in ere. Hij acht zich gerechtigd nationale biddagen af te kondigen. In 1831 en 1832 worden die gehouden vanwege de Belgische opstand; in 1847 vanwege langdurige droogte.
Grondwetswijziging
Met de grondwetswijziging van 1848 vervalt het recht van de koning om een biddag uit te schrijven. Dat weerhoudt kerkelijke vertegenwoordigers er niet van om in tijden van nood de overheid ertoe op te roepen. Een verzoek in 1849, vanwege de heersende cholera-epidemie, wordt door de liberale regering naast zich neergelegd. De hervormde synode besluit daarop een zondag tot biddag te bestemmen. Naast bijval is er ontstemming. Een hervormde minderheid is van mening dat het verordenen van een biddag is voorbehouden aan de koning, als „Gods stedehouder op aarde”.
Vanwege runderpest en een nieuwe dreigende cholera-epidemie ontvangt koning Willem III in 1866 een petitie vanuit orthodox-hervormde en christelijke afgescheiden kringen met het verzoek een biddag af te kondigen. De vorst staat er niet onwelwillend tegenover. De conservatieve regering van dat moment gaat erin mee, zij het wat aarzelend. Na gewezen te hebben op de grondwettelijke zelfstandigheid der kerk, laat ze weten zich te verenigen met de wens van zo velen.
Het liberale volksdeel ziet deze houding als politieke berekening. Ook bij de hervormde synode geeft het ministeriële schijven ongemak. Het zou volgens een aantal synodeleden beter zijn geweest als de overheid de kerken in „het volbrengen van hun onmiskenbare roeping had vrijgelaten”. Voor het orthodox-hervormde volksdeel is de door de synode voorgestelde biddag op zondag 22 juli 1866 een slap aftreksel. De koning en de verantwoordelijke minister worden opgeroepen tot het afkondigen van een nationale doordeweekse biddag.
Naast verschillend zicht op de scheiding tussen kerk en staat komt een nieuw twistpunt op. Een concentratie van mensen bevordert mogelijk de verspreiding van besmettelijke ziekten. Hoe verhoudt het afgelasten van kermissen en optochten zich tot een nationale biddag, met overvolle kerken als gevolg? Volgens liberale predikanten geeft zo’n biddag bovendien voedsel aan „onwaardige voorstellingen van het Opperwezen”. De overheid kan zich beter hard maken voor goede hygiëne. Evangelist Eduard Gerdes, de eerste voorzitter van de vereniging Tot Heil des Volks, acht dit een onjuiste tegenstelling. Naar zijn overtuiging dient zowel het een als het ander te gebeuren.
Spaanse griep
Het is vooral de Anti-Revolutionaire Partij, opgericht door Abraham Kuyper, die bij grote nationale zorgen blijft oproepen tot biddagen van regeringswege. Later zal de door ds. G.H. Kersten opgerichte Staatkundig Gereformeerde Partij die fakkel overnemen.
De roep om een nationale biddag klinkt sterker dan ooit na de uitbraak van de Spaanse griep in 1918, het jaar waarin de SGP wordt geboren. Minister-president Charles Ruijs de Beerenbrouck, de eerste rooms-katholieke minister-president van Nederland, richt zich namens zijn kabinet in een circulaire tot de Nederlandse kerken. Zijn ze bereid om op een doordeweekse dag diensten te beleggen als de regering hen daartoe uitnodigt? Er wordt gedacht aan donderdag 28 november 1918. Formeel is het niet meer dan een uitnodiging, waarmee de regering binnen de grenzen van de grondwet blijft.
De reactie is voorspelbaar: bijval vanuit orthodoxe hoek, cynisme onder de liberalen. De massale opkomst op 28 november toont hoezeer Nederland nog is gestempeld door het christelijke gedachtegoed.
De Spaanse griep veroorzaakt niet alleen tweespalt in de samenleving, maar ook binnen de kerken, leert het hoofdstuk van Thijs Scherjon. Met name door de discussie over aanpassing van de avondmaalsviering. De confessionele ds. Johannes Locher in Leiden is tegenstander van het gebruik van afzonderlijke bekertjes. Zijn collega Wilhelm Boissevain meent dat de verandering van vorm het symbool niet hoeft te vernietigen. Ds. Johannes Riemens jr. vreest dat gemeenteleden weg zullen blijven als aan het gebruik van één beker wordt vastgehouden. Tegelijk is hij beducht voor een hellend vlak. „Als men met hygiënische bezwaren wil beginnen, waar eindigt men dan?”
Verplichte vaccinatie
De ontdekking van een effectief vaccin tegen de pokken zorgt vanaf het begin van de 19e eeuw voor nieuwe spanningen. Die worden belicht door Fred van Lieburg, hoogleraar religiegeschiedenis aan de faculteit geesteswetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam. Het verplicht stellen van de vaccinatie voor bepaalde bevolkingsgroepen leidt tot heftige protesten. De orthodox-protestantse tegenstanders weten zich vertegenwoordigd door de arts Abraham Capadose en zijn neef Isaäc da Costa, beiden van origine Joods.
De Wet tot voorziening tegen besmettelijke ziekten van 1872, ontworpen door de liberale minister-president Jan Rudolph Thorbecke, geeft aan de verplichting tot vaccinatie een wettelijke grond. Er ontstaat een felle strijd, met Abraham Kuyper als voorman. Op 15 november wordt bij Paleis Het Loo in Apeldoorn een ”Smeekschrift om handhaving van gewetensvrijheid aan den koning” bezorgd, bestemd voor koning Willem III. Het bevat ruim 44.000 handtekeningen.
De in 1881 opgerichte Bond tegen vaccinedwang bundelt álle tegenstanders, van piëtisten tot agnosten. De bond krijgt in de jaren 20 van de 20e eeuw de wind in de zeilen na het bekend worden van forse kindersterfte na de pokkenprik. De vaccinatieplicht wordt opgeschort. Ds. G.H. Kersten verzamelt via de door hem opgerichte Staatkundig Gereformeerde Partij 27.000 handtekeningen ten behoeve van een ”Adres tegen de Vaccinatie en haar dwang”, gericht aan koningin Wilhelmina.
Polio
De nieuwe inentingswet van 1939 laat ruimte voor gemotiveerde afwijzing van (pokken)vaccinatie. Met het verdwijnen van de pokken in de westerse wereld dooft ook de discussie rond vaccinatie. Die vlamt weer op door kleinschalige polio-epidemieën in behoudend reformatorische dorpen. De overheid laat zich niet meer verleiden tot vaccinatiedwang, maar zoekt het in voorlichting. Daarvoor worden ook kerkelijke boegbeelden binnen de gereformeerde gezindte ingeschakeld. Het resultaat is marginaal. De meeste reformatorische christenen blijven bij het ingenomen standpunt.
De kritische en vaak ook smalende berichtgeving in de algemene pers, met name bij de polio-uitbraak te Elspeet in 1966, geeft de doorslag voor het realiseren van een eigen dagblad voor de gereformeerde gezindte. Het Reformatorisch Dagblad komt daadwerkelijk van de grond in 1971, het jaar van een polio-uitbraak in Staphorst. Vaccinatie blijkt ook intern een dusdanig gevoelig onderwerp dat de jeugdige krant ijlings de rubriek voor ingezonden brieven schrapt. Het is allemaal te lezen in het hoofdstuk van Christoph van den Belt over het Reformatorisch Dagblad en de kwestie van vaccinaties.
Corona
Na de Spaanse griep blijft de westerse wereld ruim een eeuw gevrijwaard van pandemieën. Daardoor komt de coronapandemie des te heftiger aan. Oude thematieken worden weer actueel. Een aantal partijen, waaronder de Raad van Kerken en de Evangelische Omroep, organiseert een oecumenische digitale ”Dag van Nationaal Gebed”. Waren de bededagen in vroeger tijden gericht op schuldbelijdenis, nu staan bemoediging, hoop en troost centraal. De reformatorische kerken doen niet mee aan het oecumenische initiatief, maar zijn te verdeeld om een alternatief voor eigen kring te organiseren.
Ook de vraag naar de wenselijkheid of onwenselijkheid van samenkomen in het kerkgebouw voor erediensten komt weer massief boven. De kwestie leidt tot verhitte discussies, intern en maatschappijbreed. Een groot deel van de samenleving is van mening dat de overheid ook kerken moet kunnen verplichten de deur tijdelijk te sluiten. Zo ver komt het niet, al plaatst de Raad van State vraagtekens bij het ontzien van kerken op grond van de scheiding van kerk en staat. De verantwoordelijke bewindslieden houden het bij een dringend beroep op het verantwoordelijkheidsbesef van kerken. Om hun argumenten kracht bij te zetten, verwijzen de liberale premier Rutte en justitieminister Grapperhaus meermaals naar de Bijbel. Wat critici de opmerking ontlokt: „Is Ferd Grapperhaus ook al onder de profeten?”
Digitale diensten
”Pandemieën en protestanten” maakt één ding glashelder. Alle twistpunten ten tijde van vorige „pestilentiën” komen tijdens de coronapandemie weer langs, van verplichte vaccinatie en mogelijk gedwongen kerksluiting tot kerkelijke discussies over het al dan niet vieren van het heilig avondmaal en eventuele aanpassing daarvan uit hygiënische motieven. Ook een groot deel van de kerkelijke gemeenten binnen de gereformeerde gezindte besluit tot het laatste, concludeert Paul van Trigt in het hoofdstuk ”Beproef uzelf”. Een novum is het niet. In de jaren na de Reformatie gebeurt het al bij epidemieën; uit zorg voor de gezondheid van de schapen, solidariteit met het geheel van de samenleving en gehoorzaamheid aan de (lokale) overheid.
Het enige nieuwe element tijdens de jongste pandemie is de kerkelijke discussie over het digitaal uitzenden van erediensten. Opmerkelijk snel gaat ook het overgrote deel van de kerkelijke gemeenten binnen de gereformeerde gezindte overstag. Vaccinatie is een dusdanig beladen onderwerp dat spreken daarover nog altijd grote behoedzaamheid vraagt. Het uitzenden van diensten, waarbij wellicht meer principiële vragen zijn te stellen, lijkt geaccepteerd als blijvend fenomeen.
Boekgegevens
“Pandemieën en protestanten. De omgang met infectieziekten in protestants Nederland sinds 1800”, Tom-Eric Krijgen en Paul van Trigt (red.); uitg. KokBoekencentrum; 206 blz.; € 17,99