De reacties op de moord op Theo van Gogh en de reacties van onder meer Geert Wilders en Hirsi Ali hebben het leggen van contact tussen allochtonen en de Nederlandse maatschappij moeilijker gemaakt.
Dat stelde dr. K. Veling, rector van het openbare Johan de Witt College in Den Haag, dinsdag tijdens zijn lezing voor het christelijke Platform Waarden en Normen. Het platform bezon zich op zijn taak na de ontstane maatschappelijke onrust na de moord op Van Gogh.
Veling heeft als rector van het Johan de Witt College dagelijks contact met allochtone leerlingen. Hij gaf een voorbeeld van de kloof tussen sommigen van hen en de samenleving. „Een Turks meisje vroeg aan een Nederlandse docente of zij wel eens vreemd ging. Deze was geneigd boos te reageren. Dit meisje was echter door haar ouders gewaarschuwd tegen de bandeloze Nederlandse samenleving en daarvan afgeschermd. Alleen via de soapserie Goede Tijden Slechte Tijden leerde zij hoe onze maatschappij in elkaar steekt.”
Scholen met allochtone leerlingen hebben daarom volgens oud-kamerlid Veling de belangrijke pedagogische taak de werking van de westerse samenleving te vertolken naar allochtonen en andersom. „Scholen moeten schakelen. Ze dienen de maatschappij te verbinden met ervaringen van de jongeren, die vaak van het platteland van Turkije of uit het gebergte in Marokko komen.”
Wanneer de polarisatie na de moord op Van Gogh niet wordt gedempt, dwingt de maatschappij de moslims in een onmogelijk dilemma, aldus de Haagse rector. „Of ze moeten zich ontwikkelen tot liberale Nederlander, óf ze blijven bij die achterlijke islam. Dan kan bij beter opgeleiden moslimjongeren die zich gemarginaliseerd voelen de visie over het moreel compleet failliete Westen radicaliseren. Zij vinden dan dat hun ouders schipperen, terwijl ze maatschappelijk verliezers zijn.”
Veling is dan ook niet bang voor een islamisering van Nederland. „Een kleine minderheid loopt gevaar zich te radicaliseren. Ik vind de secularisatie en het postmodernisme een veel groter probleem.”
Veling ging ook in op de discussie over de scheiding tussen kerk en staat, die coreferent dr. G. van den Brink, hervormd theoloog en docent aan de Universiteit Leiden, zaterdag in deze krant aanzwengelde. Veling stelde dinsdag dat de scheiding tussen kerk en staat bij de islam „nauwelijks is ontwikkeld. De suggestie klinkt vaak dat de islam dominant is binnen moslimlanden. Het is eerder omgekeerd. Machthebbers in moslimlanden zochten vaak geestelijken die hen hielpen bij het vestigen van het gezag.”
Veling steunt Van den Brinks betoog dat christenen en moslims in gesprek moeten gaan met elkaar. „Christenen moeten moslims helpen bij de doordenking van de vraagstukken over de scheiding tussen moskee en staat.”
Van den Brinks pleidooi voor het uitstellen van de theocratie tot de wederkomst kwam hem op stevige kritiek te staan. „Hoe verhoudt dit pleidooi zich met de eerste tafel van de wet?” vroeg mr. L. Vogelaar, bestuurlijk-juridisch medewerker van de reformatorische schoolbesturenorganisatie VBSO. „Is het niet de taak van de overheid om het Evangelie te bevorderen, en bijvoorbeeld ook een zwembad op zondag te sluiten? Is het niet inconsequent om als christenen naast moslims te staan? De islam heeft wel een theocratisch ideaal.”
Ook volgens oud-RD-hoofdredacteur dr. C. S. L. Janse gaat dr. Van den Brink een brug te ver. „Er bestaat geen recht op goddeloosheid.” De wet van God heeft behalve een persoonlijke functie volgens Janse ook een publieke functie, voor de maatschappij.
„Theocraat” dr. ir. J. van der Graaf, oud-algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond, vroeg zich af of christenen bij het teloor laten gaan van het theocratisch ideaal geen „geheime agenda” met zich dragen: zeggen de democratie voor te staan, maar in het verborgen toch een christelijke samenleving na te streven.
Ds. W. Visscher, predikant van de gereformeerde gemeente in Amersfoort, vatte de kritiek samen in de vraag: „Is democratie de vorm of de norm?”
Van den Brink verdedigde zijn visie, ook tegen theologen die dinsdag in deze krant op zijn pleidooi reageerden, door te benadrukken dat hij geen theologische vermenging van christen en islam voorstaat. Hij is tegen een verborgen agenda. „We mogen best openlijk bekendmaken dat we ernaar verlangen dat de samenleving beantwoordt aan Gods bedoeling. Tegelijk mogen we intens verlangen naar de toekomstige godsregering, na de wederkomst.”
De Leidse theoloog kritiseerde de dwang die in een theocratische maatschappij, „een christelijk Iran”, zou kunnen worden gehanteerd. „De Heere Jezus Zelf zegt: Wat gij wilt dat u de mensen doen, doet gij evenzo. Wat heeft het voor zin om een zwembad te sluiten als mensen dat niet uit liefde voor God doen?”
Dagvoorzitter P. Schalk, directeur van de Reformatorisch Maatschappelijke Unie, wees op de liefde van Christus als basis van echte tolerantie. „De islam is geen godsdienst die zich kenmerkt door liefde. Juist de liefde van de Heere Jezus geeft een diepere dimensie in relaties. Vanuit die liefde kunnen wij tolerant met onze naaste omgaan.”