Tekendocent Jan den Ouden effende de weg voor de kunstacademie
De kunstacademie is voor veel reformatorische jongeren tegenwoordig een tamelijk vanzelfsprekende studiekeuze. Maar die mogelijkheid moest wel worden bevochten. ”Kunstvader” Jan den Ouden uit Maartensdijk effende de weg.
In de 39 jaar dat Jan den Ouden (1956) docent tekenen en beeldende vorming was op het Van Lodensteincollege in Amersfoort bereidde hij vele tientallen leerlingen voor op een vervolgstudie aan de kunstacademie. Dat was zeker in de begintijd pionieren, want de kunstacademie had geen best imago in reformatorische kring. Kunstenaars waren vrijgevochten types die aan God noch gebod deden, langharige nietsnutten. En in de kunst was trouwens nauwelijks droog brood te verdienen.
Toen Den Ouden begin jaren tachtig de eerste drie leerlingen voor de kunstacademie afleverde, zorgde dat dan ook voor gefronste wenkbrauwen bij bestuursleden van de school. Dit was nog niet eerder vertoond.
Toch kreeg Den Ouden verrassend veel vrijheid op de ‘strenge’ Lodenstein. In het boekje ”Dit moet je niet, dit wíl je”, dat hij in het afgelopen jaar ter gelegenheid van zijn pensionering schreef, blikt hij terug op zijn loopbaan in het onderwijs. „Het waren 39 geweldige jaren! Ik kreeg alle gelegenheid om het vak uit te bouwen en kon rekenen op het verbazende enthousiasme van de leerlingen. Het leverde vriendschappen voor het leven op!”
Het tekenlokaal van Den Ouden werd een vrijplaats voor creatievelingen. Ook buiten de reguliere lessen om kwamen leerlingen hier om mooie dingen te maken. Ze hoefden dan even niet strak in de banken te zitten. „Het heeft nooit tot problemen geleid”, zegt Den Ouden in zijn woonkamer in Maartensdijk. „Niemand bemoeide zich ermee. Er kwamen ook nooit collega’s klagen over wat we allemaal aan het doen waren, zelfs niet als we tijdens de les patat bakten. Het was een soort Oranje Vrijstaat. Geen bericht was goed bericht en als de leerlingen het leuk vonden, nou ja…”
Den Ouden zelf kwam via een omtrekkende beweging op de kunstacademie terecht. Via de lts en de mts slaagde hij er alsnog in om zijn droom te vervullen: iets doen met tekenen. Aan de pedagogische academie in Utrecht ging hij studeren voor zijn derdegraads onderwijsbevoegdheid. Nog zonder de benodigde papieren kreeg hij in 1978 al een aanstelling van 22 lesuren op het Van Lodenstein. „De toenmalige rector L. Kooijman liet me het tekenlokaal zien. Daar heersten orde en rust, maar hij liet blijken dat dat bij dit vak nu juist niet de bedoeling was.”
Na het behalen van zijn derdegraads onderwijsbevoegdheid wilde Den Ouden graag verder studeren. „Het bestuur had gezegd dat ik examenklassen zou krijgen als ik al mijn diploma’s haalde. Maar dat was nog best lastig, want er bestond geen parttime tweedegraads opleiding. Via mijn collega’s Sollman en Roozemond kreeg ik een plekje op de kunstacademie in Amersfoort. Dat was zo clandestien als wat. Er waren twee docenten die me wilden helpen; het kostte me voor beiden een fles Jägermeister per jaar. Als de administratie langskwam om de absenten op te nemen moest ik altijd even naar de wc. Veel vakken heb ik mezelf eigen gemaakt. Bordtekenen leerde ik hier op de basisschool in Maartensdijk; voor het schrijven van mooie letters had ik af en toe contact met Natzijl van de Driestar in Gouda. Voor de eerstegraads bevoegdheid volgde ik vakken als modeltekenen en anatomie in Utrecht en Arnhem.”
De kunstacademie had zeker in die tijd in reformatorische kring geen best imago. Was dat voor u geen probleem?
„Mijn ouders stonden daar heel nuchter in. Ze hebben me in dit opzicht nooit iets in de weg gelegd. Van de kunstacademie hadden ze trouwens helemaal geen beeld. Ik had een keer een boek van Rubens uit de bibliotheek gehaald. Mijn vader zei alleen: „Zo, ’t is nogal wat.” Wat dat betreft heb ik als docent vaker moeten praten als Brugman om ouders van creatieve leerlingen gerust te stellen.”
Wat zei u tegen hen?
„Ik vroeg dan of ze wel eens op een kunstacademie waren geweest. Meestal was dat niet het geval en gingen ze af op allerlei wilde verhalen die ze hadden gehoord. Vaak was het modeltekenen een bezwaarpunt. Dan vroeg ik: Heeft u zich wel eens afgevraagd wat studenten geneeskunde allemaal moeten doen? Zij snijden in overleden mensen die al lang begraven hadden moeten zijn. Of ze moeten onderzoeken bij elkaar doen; daar hoor je nooit iemand over. Op de kunstacademie heb ik juist bij een vak als anatomie leren zien hoe mooi de Schepper alles heeft gemaakt. En je talenten krijg je niet voor niets.”
En de sfeer op de kunstacademie?
„Het mooiste vond ik als ouders er zelf een kijkje gingen nemen. Een moeder gaf op een ouderavond eens aan dat ze getroffen was door de openheid die er op de kunstacademie was. Ik zei: „Onderschat het niet als uw dochter biologie gaat studeren en geconfronteerd wordt met de evolutietheorie. Als je als christelijke student vasthoudt aan een schepping in zes dagen valt iedereen over je heen.” Op de kunstacademie is vaak meer ruimte voor de eigen kleur. Daar kijkt ook niemand gek op dat je als meisje een rok draagt tussen de hippe studenten. Uit ervaring weet ik dat het wel goed komt als je jezelf blijft. Ik herinner me uit mijn studietijd een meisje met punkhaar. Ze riep voor het eten: „Hé jongens, even stil. Hij moet bidden!” Doe vanaf het begin wat je van huis uit gewend bent. En praat met de docenten over hoe jij de dingen ziet.”
Dat garandeert niet dat het niet mis kan gaan.
„We moeten overal bewaard worden. Onze dochter heeft een bloemenwinkel in het centrum van Utrecht, tegenover een studentensociëteit. Als daar een feestje is worden er steekwagens vol bierkratten naar binnen gereden. Dat zijn dan beschaafde rechtenstudenten of zo. Ik weet van een leerling die van zijn ouders niet naar de kunstacademie mocht. Hij is toen maar wiskunde gaan studeren. Toen ik hem later vroeg hoe het ging, zei hij: „Zal ik u iets vertellen? Ik geloof niks meer. Met de logica die op de universiteit wordt aangeleerd kan ik in de kerk helemaal niets.” Hij had misschien toch beter de kunstacademie kunnen volgen.”
Waarom is kunst belangrijk voor christenen?
„Kunst leert je op een andere manier naar de werkelijkheid te kijken. Juist vanuit christelijk perspectief kun je zeggen dat kunst verwijst naar hogere dingen, of naar de schepping. Het leven is meer dan het materiële. Het klopt dat we geen beeld- maar een woordgodsdienst hebben. Maar met beelden kun je toch Bijbelse noties overbrengen, ook zonder dat je kruisen, duiven of Bijbels schildert. Kunst werkt in op het onderbewuste. Je moet er vaak ook wat moeite voor doen, zeker bij moderne kunst. Onlangs las ik dat een kunstenaar als het ware de zee in loopt; kunst ontstaat pas als hij de grond onder de voeten verliest. Dan kom je voorbij het plaatje en kan kunst veel zeggen over het leven. Achter moderne kunst zitten vaak diepe gedachten.”