Het verhaal achter de omgekeerde vlag, plus een driedelige remedie
„Hoe zou ík reageren als de journalistiek van overheidswege zou worden gehalveerd?” Menig boer stelde deze vraag aan journalist Karel Smouter.
Nu, na tal van gesprekken met stedelingen en plattelanders, houdt hij zelf de spiegel voor, aan iedere welwillende Nederlander. „Wie weet speel je zelf wel een rol in deze polarisatie.”
”De boerenopstand als spiegel voor Nederland”, zoals de ondertitel van ”Blauw wit rood” luidt – hoe zou een NRC-journalist daar invulling aan geven? Als alleen de boektitel en het beroep van de auteur bekend waren, was dit misschien wel een van de vragen die zouden opborrelen. De in Amsterdam gevestigde krant staat niet direct bekend om zijn grote sympathie voor boeren. Farmers Defence Force daagde NRC al eens voor de rechter.
Maar als het over vooroordelen gaat: Smouter is na wel honderden gesprekken met Oost-Nederlanders naar eigen zeggen van elk vooroordeel over ‘oosterlingen’ bevrijd. Duidelijk is dat hij voorbij de vooroordelen en de polarisatie wil kijken.
Zijn verhuizing van Amsterdam naar Deventer heeft ongetwijfeld geholpen bij het krijgen van een goed beeld van de kloof tussen Randstad en platteland. Hij maakt zich zorgen, zo veel is wel duidelijk. Volgens hem is er „voor de toekomst van onze kinderen” maar weinig van groter belang dan een antwoord op de vraag wat ervoor nodig is om de Nederlandse vlag weer omgedraaid te krijgen. Zijn zijn lezers bereid voorbij hun eigen verontwaardiging te kijken? Zo nee, dan kunnen ze het net zo goed houden bij een „boze column”, bijvoorbeeld van Volkskrantcolumnist Sander Schimmelpennick, zo prikkelt Smouter aan het begin van zijn boek. Door te spreken over „ons” en „wij” betrekt hij de lezer bij het probleem én bij de oplossing. De doelgroep wordt in feite dan ook gevormd door iedere welwillende Nederlander.
Een eerste korte kennismaking met het boek, nog voordat het is opengeslagen, kan zomaar doen denken aan Johan Remkes, de zeventiger die afgelopen zomer door het kabinet werd aangesteld als gespreksleider om de stikstofimpasse te doorbreken.
Er lijkt sprake van een gedeelde nobele missie: depolariseren.
Dat er gelijkenissen zijn tussen het werk van Remkes en dat van Smouter, blijkt ook uit de inhoud van het boek. „Er is een groeiende kloof tussen Randstad en landelijk gebied én tussen stad en platteland. (…) Dit gevoel is moeilijk goed op papier te krijgen”, zo begint Smouter met een citaat van de VVD’er. Als de auteur die laatste zin als een uitdaging heeft opgevat, dan is hij die in elk geval met verve aangegaan. ”Blauw wit rood” gaat niet alleen over stikstof en de boerenprotesten, maar steekt een spade dieper. Wat ligt er ten grondslag aan de kloof tussen Randstad en platteland? Welke gevoelens leven er, en welke denkbeelden zijn er over en weer?
Drie brandhaarden
Afwisselend zoomt de auteur in op concrete personen en gebeurtenissen; vervolgens deelt hij van een afstandje zijn observaties en conclusies. De structuur is glashelder, mede dankzij de het beeld van een veenbrand, die volgens hem in Nederland woedt, dat een rode draad in het boek is. Drie brandhaarden komen aan bod, met daarbij steeds een vraag die volgens Smouter het vuur opstookt en brandend houdt. Van wie is de Nederlandse identiteit? Van wie is het landschap? Van wie is de microfoon? Vervolgens komt hij voor iedere brandhaard met een remedie, het „bluswater”.
De trots die bij de omgekeerde vlag hoort, is in feite spiegelbeeldig aan „de borstklopperij die je in Amsterdam soms ziet opspelen”, constateert Smouter bij de brandhaard over de Nederlandse identiteit. „Het idee dat Amsterdam een republiek met eigen regels is, die zich gemakkelijk van de rest van het land zou kunnen afscheiden, verschilt nauwelijks van de plattelander die zegt zich niets te willen aantrekken van de mores van de grote stad.”
Drie decennia na de verzuiling zijn „we” volgens Smouter nog altijd op zoek naar een nieuwe verhouding tot elkaar. Misschien is dit wel de oorzaak dat aan beide zijden van de kloof naar regionale identiteit wordt gegrepen. Wat veel plattelanders die de auteur sprak tegen de borst stuit, omschrijft Smouter als „de vanzelfsprekendheid waarmee het stedelijk groene, progressief-liberale wereldbeeld hier als onvermijdelijke uitkomst van de geschiedenis wordt gepresenteerd.” Misschien, stelt hij, is het blauw-wit-roodverzet wel in de eerste plaats gericht tegen deze vorm van „cultureel superioriteitsdenken”.
Het bluswater? Een zekere erkenning van wat „ons” van elkaar doet verschillen, meent Smouter. Daarbij zou Nederland wel iets van de tolerantie uit de tijd van de verzuiling kunnen gebruiken. Elkaar weer leren verdragen, „desnoods met pijn in het hart”. Bij het leven en laten leven hoort dat mensen hun „bekeringsijver, dan wel verlichtingsdrang” richting elkaar wat loslaten. Concreter: „Je hoeft geen genderneutrale kosmopoliet te worden om tóch mee te doen aan de transitie naar een duurzamere economie. Als je dat doet om je energie- rekening omlaag te krijgen is het resultaat voor onze planeet even goed. En andersom: je hoeft geen barbecue-fanaat te worden om toch empathie met een boer te voelen.”
Waar de veenbrand rond de Nederlandse identiteit voor reformatorische christenen onderling voor niet al te veel spanning zal zorgen, komt de tweede veenbrand wat dat betreft een stuk dichterbij. Die cirkelt om de vraag van wie het landschap is. Enerzijds bestaat de visie dat de mens het landschap opnieuw tot zijn recht moet laten komen, dat de mens op zijn minst in harmonie met de natuur moet leven. Hier tegenover staat het functionele model, dat behelst dat de natuur van de mens is, en de mens tot nut moet zijn. Beide visies worden door christenen gehuldigd, blijkt uit het boek van Smouter, die zelf lid is van de protestantse gemeente in Deventer. Volgens hem is dit vraagstuk zelfs de diepste kloof die er in Nederland gaapt.
Onrust over kaders
Om vanuit de verschillende natuurvisies toch aan dezelfde vraagstukken te werken, is volgens Smouter onderhoud aan de democratie nodig – bijvoorbeeld door lokale burgerberaden op te tuigen. En, zo oppert hij, wat zou er gebeuren als lokale gemeenschappen zelf de zak met geld die voor de uitkoop van (boeren)bedrijven gereserveerd is, mogen inzetten om de stikstofdoelen te halen?
De „omgekeerde vlaggen-revolte” laat volgens Smouter zien wat er gebeurt als een groot deel van de bevolking het gevoel heeft „aan het eind van een besluitvormingstrechter” te staan. „Is het nu echt zo vreemd dat burgers zich voor voldongen feiten geplaatst zien, als besturen vooral lijkt neer te komen op het uitvoeren van allang gesloten verdragen?”
Wat Smouter betreft, kan het proces náár de uitkomsten „stukken democratischer”. Als het aan hem ligt, hoeft echter niet meer te worden gediscussieerd over de uitkomsten van het duurzaamheidsbeleid. „Een verdrag moet simpelweg worden uitgevoerd als het eenmaal gesloten en geratificeerd is.”
In Smouters ogen zijn discussies over natuur en duurzaamheid allang beslecht. Zo is er, stelt hij, juridisch gezien bijvoorbeeld geen stikstofdiscussie meer. Kritiek klinkt door als hij het heeft over een uitlating van BBB-leider Caroline van der Plas, die zich afvroeg waarom de staat van de natuur in 1992 het ijkpunt voor natuurbescherming moet zijn, en of dat in het jaar 2500 nog zo is. „Uitspraken als deze geven haar kiezers het gevoel dat er nog iets te kiezen valt.” Daarmee lijkt hij te zeggen dat zijn stadsgenoot haar achterban lekker maakt met iets onmogelijks. Dat zou uiteraard geen fraaie manier van politiek bedrijven zijn. De stelling dat Van der Plas iets onmogelijks voorschotelt is echter te kort door de bocht.
Een breed publiek –van links tot rechts– zal een groot deel van het boek met instemming lezen; dat is, zeker in deze tijd, best een prestatie. Maar bij Smouters stellingname over het niet meer ter discussie stellen van duurzaamheids- en natuurdoelstellingen, zal een deel van de lezers echter beslist het hoofd schudden.
Volgens Smouter is de stikstofcrisis misschien wel in de eerste plaats een communicatiecrisis. „Het is de toon die de muziek maakt.” Dat is zeker niet uit te sluiten. De onrust gaat echter ook over de kaders zélf. Smouter lijkt het ter discussie stellen daarvan buiten de orde te verklaren.
Die positie is begrijpelijk, maar ook aanvechtbaar. Begrijpelijk, omdat breed aanvaard is dat er iets –nee, veel– moet gebeuren. En omdat het bediscussiëren van doelen en kaders ál te snel leidt tot te weinig of niets doen, met alle gevolgen van dien. Ook is het zeker waar dat Nederland op het gebied van natuur en stikstof niet plotseling op coulance uit Brussel kan rekenen. Valse verwachtingen zijn dan ook zo gewekt; en dus is een brandhaard zo opgelaaid.
Aanvechtbaar
De positionering is echter ook aanvechtbaar, juist in het licht van het zoeken naar bluswater voor de veenbrand. Belangrijk om je te realiseren is dat diverse politieke partijen –en daarmee een fors deel van het Nederlandse electoraat– duurzaamheids- en natuurdoelstellingen zélf ter discussie stellen. Bovendien zullen pleidooien hiervoor, gelet op de goede cijfers van BBB en JA21 in de peilingen, de komende jaren waarschijnlijk alleen maar luider klinken. Daaraan kan niet worden voorbijgegaan bij de vraag hoe de brandhaarden geblust moeten worden. De vraag is zelfs óf de veenbrand kan worden geblust als niet alles bespreekbaar is.
Ook betekent het feit dat Nederland écht zal moeten gaan leveren niet dat er geen enkele onderhandelingsruimte is, al dan niet op de langere termijn. Zo stelde ook Remkes dat hij de huidige Europese natuurdoelstellingen te statisch vindt. Wat hem betreft, moet het kabinet naar Brussel om te proberen dit te veranderen.
Bovendien mogen in een democratie doelen en kaders ter discussie gesteld worden, en kunnen ze ook daadwerkelijk worden bijgesteld. Het is dan ook volstrekt legitiem om het politieke standpunt in te nemen dat er aan de Europese regels gesleuteld moet worden. Ook als dat al keer op keer is geprobeerd, en ook als de status quo in beton gegoten lijkt. Overigens erkent Smouter dat er, zij het met vérgaande gevolgen, wel fundamenteel andere keuzes gemaakt kúnnen worden: „Nederland kán helemaal niet onder deze afspraken uit. Althans, niet zonder grote financiële en diplomatieke consequenties.”
Al met al is ”Blauw wit rood” een verademing in het huidige politieke en maatschappelijke klimaat. Landbouwminister Piet Adema en CDA’ers zullen het boek met instemming lezen. Waar Remkes de kloof tussen Randstad en landelijk gebied en tussen stad en platteland benoemde, is ”Blauw wit rood” verhelderend en inzichtgevend in deze problematiek. De toegevoegde waarde zit verder in de spiegel die het boek voorhoudt en in „het bluswater” bij elk van de drie brandhaarden die Smouter onder de loep neemt.
Smouter schrijft dat voor het blussen van een veenbrand de bodem tot wel een meter diep met water moet worden doordrenkt. Vertaald naar de problematiek in ”Blauw wit rood”: de drie brandhaarden, en dus ook de veenbrand als geheel, zijn niet eenvoudig te blussen. De auteur doet nuttige aanzetten, maar de vraag is of deze stem de luidruchtige polarisatie weet te overstemmen.
Boekgegevens
”Blauw wit rood. De boerenopstand als spiegel voor Nederland”, Karel Smouter; uitg. De Bezige Bij; 176 blz.; € 15,-