Dr. Ad Prosman: Wie homorelatie wil zegenen, stuit op zwijgende Bijbel
Welke Bijbelse woorden zou je moeten gebruiken om een homorelatie in de kerk te zegenen of in te zegenen? „Die zijn er niet”, zei dr. Ad Prosman vrijdag op een studiedag in Utrecht. „Wie dat wil, stuit op een zwijgende Bijbel.”
Het thema leeft. Zoveel is wel duidelijk als ruim vierhonderd bezoekers vrijdagmorgen de Utrechtse Jacobikerk in stromen. Allemaal afgekomen op de door de Theologische Universiteit Kampen| Utrecht en door weetwatjegelooft.nl belegde studiedag over prof. dr. Ad de Bruijnes spraakmakende boek ”Verbonden voor het leven”.
In dat boek zet de gereformeerd vrijgemaakte hoogleraar ethiek en spiritualiteit een wissel om inzake zijn denken over homoseksualiteit. Vond hij tot een paar jaar terug dat in een relatie tussen twee mannen of twee vrouwen seksualiteit vanuit Bijbels oogpunt geen plek kon hebben, in zijn nieuwe, ruim vijfhonderd pagina’s tellende studie betoogt hij dat dit wél kan. En dat kerken behoren te zorgen voor een vorm waarmee zulke relaties ingezegend kunnen worden.
De hoge opkomst op de studiedag over homoseksualiteit en seksuele diversiteit kán geduid worden als een compliment voor de auteur. Toch is dat niet het enige wat hierover te zeggen valt. Voor Mariecke van den Berg („Ik ben Utrechtse, lesbisch, en lid van de Nederlands Gereformeerde Kerken”), bijzonder hoogleraar feminisme en christendom in Nijmegen, heeft de massale toestroom van voornamelijk mannen van middelbare leeftijd of ouder „iets intimiderends.” Daarom wil zij, als zij als een van de dertien sprekers het woord krijgt, van de aanwezigen weten: „Wat voert u hier eigenlijk heen? Zou u ook gekomen zijn als het vandaag over het klimaat was gegaan, of over een ander belangrijk thema?”
Zelf is Van den Berg „eigenlijk wel klaar” met al dat kerkelijk of persoonlijk geworstel met het onderwerp homoseksualiteit. „Ik ben onderhand uitgeworsteld. Wordt het geen tijd dat christenen en kerken tot een volledige acceptatie van lhbti’s komen?”
Die insteek klinkt vrijdag vaker. Bijvoorbeeld bij Erik Olsman, universitair hoofddocent geestelijke verzorging aan de Protestantse Theologische Universiteit, die het „heel goed heeft” met zijn partner Matthijs. Ja, hij vindt het boek van De Bruijne „grondig en doorwrocht.” Toch dacht hij bij het zien van deze pil ook: „Tjonge jonge, wat een getob.” Wat hem betreft mag het leven in al zijn vormen „gevierd worden.” En is van een gelijkwaardige behandeling pas sprake als ook aan hetero’s belangstellend gevraagd zou worden: „Jij bent hetero, hè? Tjonge, hoe is dat bij jou eigenlijk zo ontstaan?”
Dat de studiedag in de Jacobikerk wordt gehouden, is geen toeval. De protestantse gemeente die hier ’s zondags bijeenkomt, staat al decennialang bekend als een gemeenschap met een grote openheid naar andersgeaarden. Een expliciet, op schrift gesteld beleid hierover heeft de gemeente echter niet, vertelt de predikant ds. Wim Vermeulen. „Maar door alle maatschappelijke ontwikkelingen worden we hier in de nabije toekomst waarschijnlijk wel toe gedwongen.”
Halverwege de dag vraagt dagvoorzitter ds. Hans van Benthem, predikant van de gkv Utrecht-Centrum, de zaal of er iemand is die er héél anders over denkt dan De Bruijne (lees: meer denkend vanuit de klassiek-christelijke lijn). Niemand steekt zijn hand op.
Die lacune wordt na de lunch met overtuiging gevuld door dr. Ad Prosman, emeritus predikant in de Protestantse Kerk in Nederland en auteur van het boek ”Homoseksualiteit tussen Bijbel en actualiteit”. Hij haakt aan bij een van de kernargumenten van De Bruijne, namelijk dat positief spreken over homorelaties vanuit de schepping lastig is, maar dat er, voor wie denkt vanuit het komende Koninkrijk van God, opeens nieuwe dimensies ontstaan. Prosman: „Ik lees dat zo: in de kerk is er altijd gedoe, maar als we het perspectief verplaatsen naar het Koninkrijk, dan wordt alles gelukkig veel ruimer en breder.”
Alarmerend
De theoloog noemt het „alarmerend” dat de gerichtheid op het eschaton er bij De Bruijne toe leidt „dat de natuurlijke banden van huwelijk en gezin worden opengebroken en plaats moeten maken voor de christelijke gemeente als gezin of familie.” Die natuurlijke verbanden zijn echter een zegen van God, aldus Prosman, die we niet mogen relativeren voordat het Gods tijd is. „Anders komen we in het vaarwater van de dopersen, die in de 16e eeuw ook vooruitgrepen op Gods Koninkrijk.”
Voor een kerkelijke zegen over een homorelatie ziet hij beslist geen ruimte. „Welke liturgie zou je dan moeten gebruiken? Als de woorden van Paulus dat het huwelijk ziet op de intieme relatie tussen Christus en Zijn gemeente, niet gebruikt mogen worden, welke dan wel? Zíjn er dan wel woorden beschikbaar? Wie dit wil, stuit op een zwijgende Bijbel.”
Identiteit
Kritisch op de benadering van De Bruijne is ook zijn collega Wolter Rose, hoofddocent Semitische talen en culturen aan de Theologische Universiteit Kampen|Utrecht, en celibatair levend homoseksueel. Hij wijst erop dat het een trend lijkt te worden dat homoseksuelen hun homo-zijn juist niet –zoals De Bruijne wel doet– rekenen tot de kern van hun menselijke identiteit. „In die geest laat bijvoorbeeld tv-presentator Cornald Maas zich uit, en de schrijfster Heleen Debruyne.”
Rose ziet de wending die De Bruijne maakt als „een stap terug achter de duidelijke seksuele moraal van Christus en van Paulus.” Toen de Zoon van God mens werd, „maakte hij de seksuele ethiek niet soepeler, maar strenger.”
De taalwetenschapper is er absoluut niet van overtuigd „dat de Heilige Geest in onze tijd bezig is christenen op dit punt een nieuwe richting te wijzen.” Als hij zou meegaan met het voorstel voor een partnerschapsverbond met een seksuele dimensie, zou dat voor hem voelen als „het ondertekenen van een motie van wantrouwen tegen mijn Schepper. En waarom zou ik dat willen?”