Mauritshuis niet alleen museum, maar in 1944 ook onderduikadres
In museum het Mauritshuis in Den Haag hebben in de Tweede Wereldoorlog meerdere onderduikers gezeten. Mannen die niet in de zogenoemde Arbeitseinsatz voor de Duitsers wilden werken, verscholen zich er in 1944 op de zolder. Dat is een van de vele bevindingen van een driejarig onderzoek naar het museum tijdens de bezettingsjaren. Hoe de oorlog voor en in het museum verliep, wordt daar vanaf donderdag 13 februari belicht op een speciale expositie, Huis in de storm - Museum in oorlogstijd.
RKD-Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis en instituut voor oorlogsgeschiedenis NIOD werkten mee. De onderzoekers doken onder meer in verklaringen van Wilhelm Martin, die directeur was van het Mauritshuis van 1909 tot aan de bevrijding. Hoeveel onderduikers er op de zolder, nu al tientallen jaren het restauratieatelier, zaten is niet meer na te gaan, maar Martin meldde ooit dat er „36 broden” per dag voor de onderduikers moesten komen. Een deel daarvan was overigens bestemd voor lotgenoten elders in de stad.
Samensteller van de tentoonstelling Quentin Buvelot wijst op de juist zo hachelijke plek van het museum tijdens de bezetting, tussen alle door de nazi’s overgenomen (regerings)gebouwen. „Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart zat letterlijk om de hoek.” De Duitsers bezochten het museum ook en lieten er propagandatentoonstellingen organiseren, bijvoorbeeld over Duitse boeken. „Martin, die soms wel protesteerde, laveerde er toch heel goed doorheen.” Hij wist mensen, museum en het belangrijkste deel van de collectie door de oorlog heen te slepen, benadrukt Buvelot.
Dat het Mauritshuis als enige museum een bomvrije kluis had, kwam bijvoorbeeld door hem. „Het Meisje met de Parel van Vermeer bijvoorbeeld werd daar elke avond heengebracht. Martin had voor de oorlog al in de VS met vluchtelingen uit Duitsland gesproken en zag de bui wel hangen.”