Is een banaan aan de muur kunst?
Zes miljoen dollar. Zo veel betaalde een kunstliefhebber vorige week voor een banaan die met ducttape aan de muur was vastgeplakt. Een record. Het leidde tot verhitte debatten over wat kunst nu precies is. En dat is ook de bedoeling van de kunstenaar.
Aan de gereformeerde gezindte gaan die discussies meestal grotendeels voorbij. De verhouding tussen moderne kunst en reformatorische theologie is op zijn zachtst gezegd altijd gespannen geweest . Kunst, dat is toch vooral een wereldse bezigheid die op z’n best kan dienen om de werkelijkheid zo natuurgetrouw af te beelden.
Het is dan ook niet voor niets dat kunst in bevindelijk gereformeerde kring vaak synoniem staat voor realistische kunst. Het werk van bijvoorbeeld de grote realistische schilder Henk Helmantel wordt bejubeld, maar meer abstracte kunst krijgt een veel zuiniger onthaal.
Hoe komt dat toch? En, belangrijker nog: hoe kunnen we op een manier naar kunst kijken die wat meer ontspannen is? Of kan dat simpelweg niet?
Stomme beelden
Om met de eerste vraag te beginnen: de bevindelijk gereformeerde afkeer van (moderne) kunst wordt vaak verbonden aan de Reformatie en het gevecht tegen de „stomme beelden” in de Rooms-Katholieke Kerk. Kunst zou maar afleiden van waar het echt om gaat.
Toch is het de vraag of dat helemaal terecht is. Calvijn was zelf niet uitgesproken negatief over kunst. Sterker nog, hij gaf hoog op van wat wel de „vrije kunsten” werden genoemd: een verzameling ambachten zoals meubelmaker en smid, maar ook schilder of beeldhouwer. Volgens Calvijn mag niemand die gaven van God verachten ( Institutie II.2.16 ). Punt is wél dat die vrije kunsten moeten worden uitgeoefend tot eer van God.
En dáár zit wellicht de echte reden voor de grote huiver voor hedendaagse kunst: de eer van God is meestal geen punt van aandacht meer. De band tussen kunst en de kerk is doorgesneden. Dat gebeurde volgens ideeënhistoricus Paul Oskar Kristeller in de 18e eeuw. Kunst werd toen niet meer, zoals in de tijd van Calvijn, als een verzameling ambachten gezien die je uitoefende met een groter doel voor ogen (zoals een stichtelijk of onderwijzend karakter), maar werd een aparte categorie op zichzelf. Kunst hoeft niet ergens voor te dienen, ze is goed in zichzelf, precies zoals ze is.
Schone kunsten
Het begrip kunst veranderde daardoor van betekenis. Meubelmakers hadden tot die tijd een kunst beoefend, maar hun werk viel niet langer onder de nieuwe definitie van kunst. De „schone kunsten” werden beperkt tot schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur, muziek, poëzie, proza en drama.
Daarin vinden we kunstuitingen die bestaan omwille van zichzelf, zonder „slaaf” te zijn van iets anders. Dit is het „grote verhaal over kunst in de moderne wereld” geworden, zoals filosoof Nicholas Wolterstorff het noemt. Kunst hoeft geen enkel belang te dienen, want dan is kunst niet vrij.
Ook de bekendste Nederlandse theoloog in de lijn van Calvijn, Abraham Kuyper, ging mee in dit grote verhaal. Kunst en esthetiek staan op zichzelf, betoogt hij, en het is een goede zaak dat kunst zich heeft ontworsteld aan de „voogdij” van de kerk. De esthetische dimensie is bij hem een van de soevereine „levenskringen” of sferen – een notie die de latere neocalvinistische filosofen Herman Dooyeweerd en Dirk Vollenhoven verder hebben uitgewerkt.
Ziedaar de reden waarom er in het neocalvinisme véél vrijer met kunst wordt omgegaan dan in het bevindelijk gereformeerde smaldeel. Wie denkt in de lijn van Kuyper heeft alle reden om kunst positief te waarderen, ook als die kunst volledig los is komen te staan van de kerk. De bekende neocalvinistische kunstfilosoof Hans Rookmaker, daarop voortbordurend, was dan ook van mening dat kunst geen enkele rechtvaardiging nodig heeft . Kunst, zei hij, is simpelweg gerechtvaardigd omdat ze een in de schepping door God gegeven mogelijkheid is.
Psalmen
Heeft deze neocalvinistische kunstopvatting het laatste woord? Niet als het aan de al genoemde filosoof Nicholas Wolterstorff ligt. Hij staat zelf in de neocalvinistische traditie, maar vindt dat Kuyper en zijn geestelijke nazaten véél te klakkeloos zijn meegegaan in het accepteren van het grote verhaal over kunst.
Het gevaar daarvan is volgens hem dat kunst pas echt waarde krijgt als je er contemplatief naar aan het staren bent, vervuld van diepe gedachten over de betekenis. Maar daarmee wordt óók gesteld dat elke andere benadering fout is, en dat noemt Wolterstorff dubieus.
Wie psalmen zingt in de kerk is met kunst bezig
Is dan de bevindelijk gereformeerde houding van afwijzen van veel (moderne) kunst een betere oplossing? Dat zegt Wolterstorff evenmin. Hij pleit voor een nieuw denkkader om met kunst om te gaan. In dat kader staat centraal dat kunst over veel méér gaat dan alleen esthetiek. Er zijn immers heel veel manieren om met kunst om te gaan. Wie psalmen zingt in de kerk is met kunst bezig. Wie bij een gedenksteen van de oorlog staat is met kunst bezig. Wie achtergrondmuziek opzet tijdens het uitvoeren van een klus is met kunst bezig. In al die gevallen gaat het niet om diepe gedachten over de betekenis van kunst, maar dat maakt de omgang ermee niet minder waardig.
Kortom, zoals kunst in de 18e eeuw een andere betekenis kreeg, zo kan dat nu opnieuw. Een kunstopvatting die veel ruimer is dan „kunst om de kunst” kan een flink stuk ontspanning geven. Kunst is dan niet langer iets om uit de weg te gaan; het is immers overal.
Zo’n nieuwe opvatting kan naast ontspanning ook zelfvertrouwen geven: kunst is niet iets waar alleen „zij” met een banaan en ducttape mee bezig zijn; „wij” doen dat net zo goed en ook die kunst mag er helemaal zijn.
Journalist Jacob Hoekman speurt in de geschiedenis naar antwoorden op weerbarstige vragen bij het nieuws.