Bij misstanden in eigen kring mogen we niet wegkijken
Pijnlijk, dat is de juiste typering van de artikelen over een zendingswerker in Malawi. Pijnlijk voor stichtingen, organisaties en kerkverbanden, in Nederland en daarbuiten. Pijnlijk voor mensen die met name genoemd worden. En vooral pijnlijk voor hen die bij deze artikelen herinnerd worden aan een zwarte bladzijde in hun leven toen ze slachtoffer werden van (machts)misbruik.
Waarom publiceer je dit dan, zal iemand zich afvragen? Laat helder zijn: we schrijven deze artikelen níét om de vermeende escapades van een Nederlandse veldwerker in Malawi te onthullen. Als dat het doel was geweest, zouden we een heel ander verhaal hebben gemaakt. Dan zou ons terecht verweten kunnen worden dat we uit zijn op sensatie.
Doel van deze artikelen is om de vinger te leggen bij het bestuurlijk onvermogen van organisaties in reformatorische kring. Deel één laat het al een beetje zien, bijvoorbeeld bij het tot stand komen van het bestuur van Timotheos in 2011 en de uitzending van Wim Akster naar Malawi. De volgende artikelen werpen licht op schadelijke patronen en roepen de –pijnlijke– vraag op hoe het toch mogelijk is dat wangedrag jarenlang kan voortduren, terwijl bestuurders op de hoogte (konden) zijn geweest. Die vraag mag niet in de doofpot verdwijnen. Betrokkenen hoeven geen kwade intenties te hebben om toch onderdeel te zijn van verkeerde structuren. Ook naïviteit kan misbruik van geld, seks en macht in de hand werken, met als gevolg dat kwade machten kwetsbare mensen vertrappen.
We hebben betrokkenen van toen gevraagd om terug te blikken. Meermalen zeggen ze: Met de kennis van nu hadden we dat toen anders moeten doen. Denk niet dat het gemakkelijk is om publiekelijk zo’n uitspraak te doen. Des te belangrijker dat zij toch de moed hebben om dat te erkennen. Dáár is het ons om te doen: wat kunnen we als gereformeerde gezindte hieruit leren en hoe kunnen we herhaling voorkomen?
Dat we daar vier artikelen over schrijven, is niet omdat we zo nodig alle verzamelde onderzoeksresultaten een plekje willen geven. Integendeel, een groot deel daarvan komt niet eens aan bod. We beperken ons tot die feiten die een eerlijk en representatief beeld geven van de bestuurlijke cultuur rond deze kwestie. Daarbij ontkomen we er –helaas– niet aan om soms man en paard te noemen. Omdat je bij zo’n gevoelige zaak niet zomaar wat kunt roepen, is zorgvuldig onderzoek nodig. Het is onze journalistieke taak om recht te doen aan alle betrokkenen.
Hoe verhouden zulke artikelen zich tot het negende gebod van Gods wet, vragen lezers zich af? Het is toch onze taak om de eer en het goede gerucht van onze naaste te bevorderen? Doe je dat door de vuile was buiten te hangen? Dat is een lastige vraag. Ik ben ervan overtuigd dat het negende gebod nooit een reden mag zijn om misstanden met de mantel der liefde te bedekken. Het verzwijgen van de waarheid is juist in strijd met dit gebod.
Deze kwestie is weliswaar heftig, maar dit zwakke bestuurlijke handelen is niet uniek. Laten we ons geen illusies maken. De artikelen houden een spiegel voor aan stichtingen, besturen en kerkenraden in de gereformeerde gezindte. Het laatste deel van de serie bevat daarom een aantal concrete handreikingen voor een vervolggesprek.
Reageren? Hoofdredactie@rd.nl