Economie

Gerrit Braks: Landbouwminister worden was droom

Een „landbouwdroom” kwam uit. Van „een menneke uit de Peel” werd Gerrit Braks minister van Landbouw. Na zijn aftreden werd hij onder meer voorzitter van de KRO en de Eerste Kamer. Jarenlang ging „de zaak voor het meisje.” De tachtigjarige Braks doet het nu kalmer aan. „Maar soms wil ik weer opnieuw actief worden.”

Henk van den Berge
6 December 2013 18:08Gewijzigd op 15 November 2020 07:32
Gerrit Braks. beeld Vidiphoto
Gerrit Braks. beeld Vidiphoto

Braks is nog steeds de vriendelijkheid zelve. In de gang van zijn monumentale villa in Sint-Michielsgestel verontschuldigt hij zich voor de kou. „We stoken niet het hele huis. Zullen we in mijn werkkamer of de keuken gaan zitten? Daar is het lekker warm.”

De oud-bewindsman oogt nog vitaal. Met een glimlach zegt hij: „Met een pilletje en een brilletje blijf ik goed overeind. Ik heb last gehad van een hartritmestoornis, maar met een pacemaker is dat onder controle. Toch neem ik mijn leeftijd wel in acht. Voor dag en dauw ga ik niet meer uit bed. Ook bekleed ik vanaf mijn tachtigste jaar geen officiële functies meer.”

Tijdens zijn lange loopbaan heeft Braks vele tientallen functies in het bedrijfsleven en allerlei besturen vervuld. Verreweg de meeste hebben te maken met de agrarische sector. Zijn afkomst verraadt zich niet. „Ik kom van een boerderij met acht runderen, negen varkens, tien hectare schrale zandgrond en elf kinderen.” Als derde kind hielp hij thuis al vroeg mee. Werken op het land, dieren verzorgen, melken en turf steken.

Uw maatschappelijke carrière begint eigenlijk pas op uw 31e, na uw studie aan de Landbouwuniversiteit Wageningen.

„Tot mijn 22e jaar heb ik geholpen op het ouderlijk bedrijf. In die tijd heb ik in de avonduren opleidingen gevolgd want mede door de Tweede Wereldoorlog had ik weinig onderwijs gehad. Na mijn studie kreeg ik in 1965 een baan op het ministerie van Landbouw in Den Haag. Al vrij snel ging ik voor het departement naar Brussel, waar ik betrokken was bij de onderhandelingen over het Europees landbouwbeleid. Ik werd in 1969 zelfs landbouwraad. Voor een jong ingenieurtje was dat een grote sprong. Ik was namens Nederland voorzitter van allerlei overleggen.”

Er is vaak kritiek op het Europese landbouwbeleid. Het is veel te duur.

„Door onze hoge productie kreeg Nederland in die tijd veel geld van Brussel. We waren toen netto-ontvanger. Maar veranderingen waren door het ontstaan van boterbergen, wijnmeren en andere overschotten onvermijdelijk. Er was gewoon verspilling. Over de wijzigingen werden harde onderhandelingen gevoerd. Daar heb ik ook een van de mooiste herinneringen uit mijn loopbaan aan.

In 1986 hebben we als Europese ministers van Landbouw vier dagen en drie nachten vrijwel onafgebroken vergaderd over allerlei hervormingen van het landbouwbeleid. Ik was voorzitter. Aan het eind –het was vier uur ’s morgens– vatte ik mijn bevindingen samen. Iedereen zweeg. Ik sloot af met de constatering dat ik die stilte interpreteerde als instemming en vroeg: „Bent u het daarmee eens?” Ik hoorde weer niets en liet de hamer vallen en zei: „Dan is aldus besloten.” En daarmee was een groot pakket aan maatregelen in één keer wet. Iedereen vond het geweldig dat ik die stilte na zo’n marathonzitting als instemming durfde te concluderen. Toen heb ik even gedacht: dat heb je goed ingeschat, jij menneke uit De Peel.”

Bent u het eens met kritiek van sommige partijen op de Europese Unie?

„Ik ben groot voorstander van Europese samenwerking. Van dichtbij heb ik als jongetje tijdens de Tweede Wereldoorlog de verschrikkelijke gevolgen gezien van een oorlog tussen de grootmachten van Europa. Mijn Europese gezindheid is voor 100 procent daarop gebaseerd. Ik ben echt federalist. De stabiliteit die wij in Europa hebben, danken wij aan de Europese samenwerking.

De huidige grote kritiek van vooral de PVV en de SP betreur ik heel erg. Zij hebben geen oog voor de risico’s als de Europese samenwerking stokt. Dat is volstrekt niet in het belang van ons land. Soms wil ik mij weer opwerpen om opnieuw actief te worden en de andere kant van het verhaal te vertellen. Maar ik doe het niet. Ik ben nu wat te oud.”

In Brussel had u het goed naar uw zin. Waarom de overstap naar de politiek?

„Voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1977 zocht het CDA een kandidaat uit Noordoost-Brabant, een belangrijk electoraal gebied. De partij haalde mij over. Ik werd gekozen en kreeg ook veel stemmen.

Het ministerschap in 1980 kwam onverwacht. Minister Andriessen van Financiën was afgetreden omdat hij vond dat het kabinet meer moest bezuinigen. Minister Van der Stee van Landbouw volgde hem op. En in diens plaats werd ik gevraagd.

Op een zondagavond belde premier Van Agt. Of ik de volgende morgen naar het Binnenhof wilde komen. Hij zei niet waarom, maar dat kun je zelf op je vingers natellen. Thuis gaf dat een schok. De andere morgen reed ik in mijn Peugeot naar Den Haag. Ik weet nog goed dat ik bij Papendrecht dacht: Jij bent op weg om minister te worden, jongen. Als je straks terugkomt, ben je dat waarschijnlijk. Ik had vroeger al een landbouwdroom, om in de landbouw wat te betekenen. En als je dan minister bent dan is dat wel het hoogste, hè.”

Wat deed het ministerschap met u?

Braks zwijgt even. „Wat doet dat met een mens? Je denkt: op hoop van zegen, hè. Maar ook: anderen kunnen het, waarom zou ik het niet kunnen. Je wordt gelijk naar huis gebracht met een auto met chauffeur. Thuis werd ik door heel de familie groots ontvangen. Het was natuurlijk wel wat.

Na een korte onderbreking in 1981 was ik vanaf 1982 ook minister in de drie kabinetten van Lubbers. Ik kon goed met hem overweg. Tijdens de kabinetsvergaderingen op vrijdagmorgen zat ik schuin tegenover hem, zodat wij via oogcontact konden aangeven wat we van iets vonden.”

Welke herinneringen zijn u het meest bij­gebleven uit uw ministerschap?

„De kanteling van het beleid op drie belangrijke punten. De beheersing van de productie via productiequota en prijsdalingen, de integratie van landbouw met natuurbeheer en een harde aanpak van de milieuvervuiling.

Door vooral het mestoverschot kwam de duurzaamheid flink in de knoei. Ons gezin ging soms vanuit Brussel in het pikdonker bij familie in De Peel op visite. Als we in de buurt kwamen, begonnen de kinderen te zingen: „We zijn er bijna, we zijn er bijna.” Als ik dan vroeg hoe ze dat wisten zeiden ze: „We ruiken het.” Het stonk inderdaad ontzettend. Daarom hebben we door een snelle en onverwachtse invoering van de Interimwet in 1984 de uitbreiding van stallen aan banden gelegd. Dat zorgde voor stevige kritiek in de veehouderij.”

Toch was u gezien bij veel boeren en vissers.

„Ik ben open en hecht aan goede contacten. Nog steeds begroeten veel mensen mij 
hartelijk. Maar als actievoerende akker­bouwers of boze vissers mij uitscholden, loeide ik gewoon terug. Gelukkig konden we dan na afloop elkaar toch vaak de 
hand schudden. Dat is belangrijk.”

In 1990 trad u terug vanwege de visfraude. Wrang?

„De vissers pleegden de fraude. Maar ik was politiek verantwoordelijk. Dat is wrang. Eigenlijk kon ik er weinig aan doen. De controles waren verscherpt. De PvdA, onze coalitiepartij, zat echter in de problemen en speelde het daarom op de persoon. Toen ik merkte dat zij onvoldoende vertrouwen in mij wilden uitspreken ben ik teruggetreden.

Dat vele vissers, vaak van protestantsen huize, zo massaal de regels overtraden begreep ik niet. Een predikant uit Urk vertelde mij dat hij er moeite mee had dat er veel vissers in zijn gemeente waren die zondags kampten met gewetensproblemen. Toen zei ik: „Daar merk ik ’s maandags niks van.” Ik vond het vreemd dat ik een predikant erop moest wijzen dat de regels geen excuus waren om de wet te overtreden.”

Hoe beoordeelt u de huidige politieke situatie in Nederland?

„Ik ben er voorzichtig in om daar uitspraken over te doen. Ik hou niet van mastodonten die van alles roepen. Laat ik zeggen dat de politiek mij op dit moment niet inspireert. Het gezag van de politiek is zo ver weggezakt dat er te weinig stabiliteit is. Daarbij hoort dat er meer ideëel gemotiveerde politici moeten komen die niet alleen gaan voor hun eigen scoringsdrift.”

Ziet u nog toekomst voor het CDA?

„Wij worden hard geraakt door de ontkerstening. Het CDA was ook lang aan het bewind, waardoor er de sleet in is gekomen. Wat wij nodig hebben is een stemmentrekker. Buma doet het inhoudelijk heel goed, maar moet electoraal nog verder groeien. Jammer dat Camiel Eurlings niet wilde. Ik zie op dit moment eigenlijk geen ander.”

Wat waren uw grootste tegenslagen?

Stilte. „Ik praat niet graag over persoonlijke dingen. Maar goed. De moeilijkste periode in mijn leven was het plotselinge sterven van mijn vrouw in 2000. Frens had leverkanker en overleed na enkele weken. Ik was er stil van. De band in ons gezin was heel goed. Je moet je leven daarna herpakken. Inmiddels ben ik weer gelukkig hertrouwd.

Als het gaat om mijn loopbaan was de grootste tegenvaller dat ik in 1993 geen directeur-generaal van de wereldvoedselorganisatie FAO werd. De lobby liep goed, maar toen Lubbers kritiek uitte op de Duitse eenwording trok Duitsland zijn steun in en raakte de Europese Unie verdeeld over de voordracht. Toen ging het niet door.”

Wat is voor u persoonlijk de betekenis van het rooms-katholieke geloof?

„Wat mij erin aanspreekt is het patroon van waarden en normen dat je meekrijgt, zoals solidariteit, rentmeesterschap, naastenliefde en duurzaamheid. Dat staat voor mij centraal. Ik probeer zelf zodanig vorm te geven aan mijn leven dat er verder ook geen toelichting op nodig is.”

Aan de vruchten kent men de boom?

,Zoiets. Maar ik ben niet zoals jullie protestanten met de Bijbel opgegroeid. Ik wil daar ook niet te veel aan refereren, want dat is pretentieus. Ik vind daden belangrijker dan al die woorden.”

U heeft de paus een paar keer ontmoet.

„De eerste keer was in 1984. Voor mij als katholiek was dat een heel bijzondere ervaring. Dat ik bij de paus mocht komen, was omdat ik een bekende Europeaan was. Meer dan men in Nederland altijd heeft geweten. Toen ik daar was, heb ik wel aan mijn moeder moeten denken. Ja mam, wij waren thuis niet zo fanatiek praktiserend, maar moet je nu eens zien: ik zit bij de paus.

Voor mij is de paus een gezaghebbend persoon op het patroon van waarden en normen. Hij doet daar uitspraken over. Of ik hem zie als plaatsvervanger van Christus op aarde? Over dit soort dingen hoor je mij nooit praten. Onmogelijkheden verdedig ik niet. Ook niet zijn onfeilbaarheid.”

Hoe kijkt u aan tegen het hiernamaals?

„Dat bestaat bij mij niet. Het leven is eindig. Maar iedereen blijft in de herinnering nog even voortleven. Begrijpen doe ik het ook allemaal niet. Ik ben er niet zo veel mee bezig.”

Hoe wilt u herinnerd worden?

„Ik heb er altijd wel een beetje naar geleefd hoe ik later gezien wil worden: als mensen-mens die hecht aan betrouwbaarheid en integriteit. Ik wil graag door andere mensen gerespecteerd blijven. En er is waardering. Daarom is het goed zo.”


Levensloop Gerardus Johannes Maria Braks

Gerrit Braks wordt in 1933 in Odiliapeel geboren. Hij werkt thuis op de boerderij en gaat in 1958 studeren aan de Landbouwuniversiteit Wageningen. In 1965 treedt Braks in dienst bij het ministerie van Landbouw. Brussel wordt zijn belangrijkste werkterrein. In 1977 wordt hij Tweede Kamerlid voor het CDA. Van 1980 tot en met 1990 is hij met een korte onderbreking minister van Landbouw. Daarna volgen functies zoals KRO-voorzitter, voorzitter Eerste Kamer en waarnemend burgemeester van Eindhoven. Braks was getrouwd met Frens Bardoel. Zij kregen vijf kinderen. Na haar overlijden in 2000 huwt hij in 2006 met de weduwe Giny Hueber.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer