Wat God met de wereld wil, rust uiteindelijk op Zijn soevereiniteit, waarover we beter kunnen zingen dan praten, betoogt Theo van Vuuren.
In het debat over schepping en evolutieleer dat nu al maanden wordt gevoerd, speelt het probleem van zonde, lijden en dood een grote rol. De aanhangers van het klassieke scheppingsgeloof (schepping in zes gewone dagen; jonge aarde) lijken op dit punt theologisch veel sterker te staan dan de theïstische evolutionisten.
Vanuit de Bijbel kennen wij God immers als Degene Die het opneemt voor het zieke en zwakke, het onaanzienlijke en onedele. Zou God dan een wereld geschapen hebben waarop zich reeds voor de zondeval een overstelpende hoeveelheid lijden en dood bevond?
Door vast te houden aan de volmaakt harmonieuze schepping kun je de oorzaak van de teloorgang hiervan volledig bij de mens en de duivel leggen. Zij waren het immers die voor het kwaad kozen. De mens heeft het kwaad over zichzelf afgeroepen. God heeft hier part noch deel aan.
Afgedaald
Deze redenering is niet onwaar, maar wel onvolledig. Er ontbreekt iets heel belangrijks aan: het grote plan van God met Zijn schepping. Het heeft Hem immers goed gedacht om een aarde te scheppen, met daarop een mens van wie Hij wist dat die zou vallen. Met een onvoorstelbare hoeveelheid zonde, lijden en dood als gevolg daarvan.
God wist dat de mens zou vallen. Wilde Hij dat ook? Met die vraag begeven we ons op gevaarlijk terrein. Mogen we die vraag wel stellen?
Calvijn stelde hem, en gaf ook het antwoord: God heeft niet alleen voorzien dat de mens zou vallen, Hij heeft het ook zo beschikt (”Institutie”, 3.23.7). „De eerste mens is gevallen omdat de Heere geoordeeld had dat dit zo diende te gebeuren” (Inst. 3.23.8).
Zeker, God helpt en redt het zwakke en onedele. Meer zelfs dan wij denken. God heeft vaak de onderdrukten geholpen, zelfs al baden ze tot valse goden (Inst. 3.20.15). Maar dit laat onverlet dat al dit leed wel een plaats heeft in Gods plan. Dus in zekere zin door Hem gewild is.
Hierbij is God niet de onbewogen Aanschouwer. Dat blijkt het duidelijkst uit het feit dat God Zelf, in Zijn Zoon, Zijn heerlijkheid heeft afgelegd, in die kreunende schepping is afgedaald en het meest ondenkbare en onzegbare heeft gedaan.
Alleen in de weg van zondeval en verlossing worden mensen gebracht tot een hoogte van aanbidding die in het paradijs nooit bereikt had kunnen worden. En alleen in die weg zullen de hemel en de aarde zich na hun herschepping verheffen boven de eerste hemel en aarde. Daarom behoort het volgens Calvijn meer tot Gods goedheid om zelfs het kwade goed te maken dan niet toe te laten dat er kwaad bestaat (Inst. 3.23.7).
”Gelukkige val”
Op dit punt mogen we niet verder doorvragen. Maar we moeten ook niet stoppen voordat we dit gezegd hebben. We kunnen proberen om bijvoorbeeld een grotere rol aan de duivel toe te kennen, zoals ds. F. Maaijen deed (RD 30-9). Maar helpt dit echt? De vraag blijft dan nog steeds waarom God heeft toegelaten dat de duivel dit desastreuze werk begon. Je kunt er gewoon niet omheen: uiteindelijk kom je uit bij God en Zijn masterplan. Bij Zijn soevereiniteit.
Alleen in dit licht mag je, misschien, het ”felix culpa” van Augustinus in de mond nemen. „O felix culpa” (o gelukkige schuld, gelukkige val). Dat gaat ver, misschien te ver. Maar Thomas van Aquino, de grootste theoloog van de middeleeuwen, zei het hem na. En het kreeg een plaats in het ”Exsultet”, de jubelzang die wereldwijd in talloze kerken wordt gezongen in de nacht van Stille Zaterdag op paaszondag.
En verrassend, de zelfs door atheïsten gerespecteerde christen-apologeet Alvin Plantinga heeft het ”felix culpa” onlangs krachtig verdedigd. Verrassend, zeker voor bevindelijk gereformeerden die hun dogmatiek kennen en hierin de taal van het supralapsarisme herkennen.
Zingen en mediteren
Voor het debat over de evolutieleer betekent dit intussen dat we voorzichtig moeten zijn met onze argumenten, ook al strijden we voor de goede zaak, als ik het klassieke scheppingsgeloof zo mag aanduiden.
Een beroep op Gods zorg voor het zwakke en onedele is niet onwaar, maar wel onvolledig. Het houdt te weinig rekening met Gods alomvattende plan voor deze wereld. Dat plan rust uiteindelijk op Zijn soevereiniteit. En op die soevereiniteit moeten ook gelovigen leren rusten.
Dat is nooit gemakkelijk. In de grote wereldgeschiedenis, en in onze eigen kleine geschiedenis, is het meestal onbegrijpelijk en vaak onverteerbaar. Misschien moeten we er daarom niet over praten, maar er alleen over zingen en mediteren. Op Stille Zaterdag bijvoorbeeld, als de zon is ondergegaan en (wereldwijd) de geladen stilte gevuld wordt met het gezongen Exsultet: „O felix culpa, quae talem et tantum meruit habere redemptorem.” (O gelukkige schuld, waardoor wij zo’n grote Verlosser hebben gekregen.)
De auteur is ouderling in de hervormde gemeente van Werkendam.