Verloren zonen en dochters
Het is een jaarlijks weerkerend fenomeen, al decennia lang: reformatorische kerken publiceren jaarboeken en deze krant doet er verslag van. Daarbij wordt vooral de groei of afname van het aantal leden benadrukt. Maar wat zegt dit over de werkelijke groei? Lang niet alles. De boodschap is evenwel verontrustend genoeg: er gaan veel zonen en dochters verloren.
Ledental GGiN na vele jaren licht gedaald. Ledental GG stabiel door geboortes. Ledental HHK neemt toe met 263. Alarmerende cijfers over kerkverlating CGK.
Het is een greep uit de koppen van de laatste maanden, naar aanleiding van het verschijnen van de nieuwe jaarboeken van verschillende kerkverbanden in de gereformeerde gezindte.
Het gaat hier om een jaarlijks verschijnsel dat even begrijpelijk als onbevredigend is. Begrijpelijk, omdat kerkelijke jaarboeken nu eenmaal weinig ander nieuws bevatten dan het ledenverloop. Tegelijk toch onbevredigend, want de groei van ledenaantallen zegt weinig over de werkelijke groei van kerken. Die laat zich immers maar zeer ten dele uitdrukken in cijfers over aantallen leden. Hoeveel mensen zijn er zaligmakend overtuigd van zonde en schuld? Hoevelen hebben Christus persoonlijk mogen leren kennen als hun Zaligmaker? In hoeverre is er wasdom in genade? In welke mate is er sprake van groeiende gelijkvormigheid aan Christus; van vermeerdering van geloof, hoop en liefde? Stuk voor stuk vragen die het wezen van de zaak raken, maar die zich niet laten vangen in statistieken.
Kern
Dat is waarom die koppen over aantallen leden zo onbevredigend zijn. Ze raken de kern van de zaak niet. Bovendien, Gods Woord laat zien dat de waarde van één ziel die gered wordt onbegrijpelijk groot is. „Want wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld gewint, en lijdt schade zijner ziel?” Er is blijdschap in de hemel over één zondaar die zich bekeert, meer dan over 99 rechtvaardigen die de bekering niet nodig hebben. Weliswaar is de heerlijkheid van de Koning gelegen in de veelheid van de onderdanen en zal er op de grote dag der dagen een grote schare zijn die niemand tellen kan. Maar met aantallen leden van kerkverbanden heeft dit alles weinig van doen.
Daar komt bij: een kerk die geobsedeerd raakt door getallen is een kerk die het spoor bijster is. Iain Murray illustreert dit in zijn boek ”Revival & Rivalism”, waarin hij de geschiedenis van de Amerikaanse kerken beschrijft. Hij laat overtuigend zien dat er weinig kerken zo gezegend waren als de kerken van Amerika in de achttiende en negentiende eeuw. In veel gemeenten en op veel plaatsen vonden krachtige opwekkingen plaats die het onmiskenbare stempel van de Heilige Geest droegen. Heimwee en verlangen kunnen een mens die het leest, vervullen.
Maar het ontspoorde in de negentiende en twintigste eeuw toen de overtuiging postvatte dat het ontstaan van opwekkingen bevorderd kon worden door gebruik van bepaalde middelen, zoals meerdaagse kampen (”protracted camp meetings”), oproepen na kerkdiensten om naar voren te komen en te kiezen voor Jezus (”altar calls”) en het spelen van zachte, sfeervolle muziek, waarmee ingespeeld werd op emoties.
In die tijd begon er ook veel werk van gemaakt te worden om het aantal ‘bekeringen’ te meten en te publiceren als bewijs voor succes, en begon men expliciete doelen te formuleren ten aanzien van beoogde aantallen bekeringen. Het leidde bij veel Amerikaanse kerken tot een verwatering en oppervlakkigheid die tot op de dag van vandaag voortduren.
Trends
Terug naar de jaarboeken van de reformatorische kerken. De aantallen vertellen dus maar een klein deel van het werkelijke verhaal. Dat betekent niet dat ze nietszeggend zijn. Integendeel. Een globale analyse laat zien dat er sprake is van onrustbarende ontwikkelingen. Zo blijkt dat de reformatorische kerken niet of nauwelijks groeien. In zijn totaliteit was in de afgelopen jaren sprake van ongeveer gelijkblijvende aantallen leden en doopleden. Dat mag deels tot dankbaarheid stemmen in een tijd van toenemende secularisatie en kerkverlating, maar wie het nader analyseert, kan niet heen om twee opvallende zaken.
In de eerste plaats is er nauwelijks of geen sprake van groei door toetreding van onkerkelijken. De wervingskracht van reformatorische kerken is vrijwel nihil. In het jaarboek van de Gereformeerde Gemeenten van 2016 wordt bijvoorbeeld melding gemaakt van toetreding door één lid en één dooplid van buitenkerkelijke afkomst, op totaal circa 108.000 leden en doopleden. Bij de Gereformeerde Gemeenten in Nederland staat het aantal toetredingen met herkomst ”onbekend” (dat wil zeggen: niet afkomstig van een bekend kerkverband) sinds 2013 op nul. Waarschijnlijk ligt het bij andere kerkverbanden weinig anders.
Daarnaast wordt duidelijk dat de enige reden waarom het aantal leden min of meer op peil blijft, gelegen is in de geboorteoverschotten. Echter, de groei ligt belangrijk lager dan het aantal geboortes doet verwachten. Er lijkt sprake te zijn van forse aantallen doopleden die zich onttrekken. De cijfers zijn te summier om dit exact te analyseren, maar de indicaties zijn duidelijk. Er gaan veel zonen en dochters verloren.
De cijfers van de Gereformeerde Gemeenten lenen zich ervoor om hier inzicht in te krijgen. Het jaarboek van dit kerkverband geeft namelijk een gedetailleerd overzicht van niet alleen in- en uittredingen, maar ook van het aantal kinderen dat gedoopt is, het aantal doopleden dat geloofsbelijdenis heeft afgelegd en het aantal leden dat overleden is. Er blijkt inderdaad sprake te zijn van een flink geboorteoverschot: in 2016 werden 2032 kinderen gedoopt, terwijl 608 mensen overleden. Een verschil dus van ruim 1400 mensen. Het totale aantal leden en doopleden groeide echter maar met 49. Uit de overzichten blijkt dat in 2016 zich 1181 doopleden onttrokken, waarvan het overgrote deel vertrok naar kerkverbanden die met enige voorzichtigheid omschreven kunnen worden als ‘lichter’. In totaal 212 doopleden onttrokken zich geheel, wat vermoedelijk betekent dat ze volledig afhaakten en niet langer kerkelijk meelevend zijn.
‘Glijbaan’
Waarschijnlijk is dit echter maar een deel van het totaal. De meeste gemeenten zijn (terecht) traag in het uitschrijven van doopleden die niet meer naar de kerk komen. Kerkenraden hebben bovendien niet altijd volledig zicht op de afhakers. Vaak gaat het om een sluipend proces waarbij doopleden zich geleidelijk onttrekken. Ook is er soms sprake van een soort ‘glijbaan’: doopleden die eerst overstappen naar een ‘lichter’ kerkverband en uiteindelijk volledig afhaken. Hoe groot dit glijbaaneffect precies is, laat zich niet vaststellen.
Wanneer je ervan uitgaat dat de Gereformeerde Gemeenten met ongeveer 108.000 leden en doopleden zo’n 25 tot 30 procent van het totale aantal leden van de reformatorische kerken vertegenwoordigen, en wanneer je veronderstelt dat de getallen met betrekking tot doopleden die zich onttrekken bij andere kerkverbanden niet sterk afwijken van die van de Gereformeerde Gemeenten, dan lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat jaarlijks enkele duizenden doopleden afhaken en onkerkelijk worden.
Sommigen zullen van mening zijn dat dit aantal meevalt. Het gaat jaarlijks om minder dan 2 procent van het totale aantal doopleden. Maar per generatie gaat het wel om tienduizenden jongeren, met kostbare zielen, op reis naar een eeuwige bestemming. Dat is aangrijpend. Bovendien, wie op basis van dit gegeven ruwweg doorrekent hoeveel van de kinderen die gedoopt worden uiteindelijk ook belijdenis zullen afleggen, komt tot de conclusie dat vermoedelijk ongeveer een derde afhaakt. Het gaat dus om heel veel jongeren. En bovendien, iedere jongere is er een te veel.
Bidden
Wat betekent dit alles? Allereerst dat er weinig reden is tot zelfgenoegzaamheid en veel reden tot verdriet. In de tweede plaats dat er alle noodzaak is voor ouders, scholen en kerkenraden om zich te bezinnen op de vraag hoe potentiële afhakers voor afval te behoeden. Ten slotte dat zij die bidden geleerd hebben veel werk te doen hebben in hun binnenkamers, om te worstelen voor verloren zonen en dochters.
Jezus leerde Zijn discipelen 99 schapen te verlaten om één verloren schaap te zoeken. Hij heeft hierin Zelf het voorbeeld gegeven. Hij kwam immers om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Dat voorbeeld vraagt navolging. De vader van de verloren zoon had dat goed begrepen: hij stond verlangend op de uitkijk. Hij snelde zijn jongen tegemoet zodra hij hem ontwaarde. Hij omhelsde hem, met innerlijke ontferming bewogen, en kuste hem. Hij gaf hem het beste kleed, een ring aan zijn hand en schoenen aan zijn voeten en hij slachtte het gemeste kalf. En zij begonnen vrolijk te zijn.