Niet overheid maar Bijbel leidend voor inrichting eredienst
Kerken hebben nu kennis en middelen genoeg om een Bijbelse en verantwoorde afweging te maken over het al dan niet beleggen van erediensten en het maximumaantal kerkgangers.
In februari ontmoette een onbekend virus ons land. In maart werden forse overheidsmaatregelen genomen. Kerkdiensten werden op overheidsadvies veelal in de kleinst mogelijke samenstelling belegd. De onbekendheid van het coronavirus en de besmettingshaarden in sommige kerken rechtvaardigden deze ingrijpende besluiten.
De situatie is nu echter wezenlijk anders. Kerken hebben protocollen die voldoen aan de RIVM-richtlijnen. Zo konden erediensten met kerkgangers inmiddels weer enkele maanden verantwoord plaatsvinden. Uit GGD-cijfers blijkt dan ook dat er nauwelijks clusters worden ontdekt bij religieuze bijeenkomsten.
Toch ziet minister Grapperhaus aanleiding om het maximumaantal kerkgangers te beperken tot dertig. Volgens ons onterecht. Kerken zijn nu immers geen virusbrandhaarden. Het heeft er alle schijn van dat het recente overheidsadvies gestoeld is op emotie. Dit wordt versterkt door het feit dat in andere gebouwen, zoals vrijgestelde zalen (vaak kleiner dan een kerk), wel meer dan dertig personen worden toegelaten.
Kerken hebben een grondwettelijke vrijheid, die door de overheid expliciet wordt erkend. Beperking van erediensten binnen gebouwen en gesloten plaatsen is niet zonder meer mogelijk, ook niet om de gezondheid te beschermen. De geadviseerde generieke beperking van dertig personen is wat ons betreft op dit moment dan ook buitenproportioneel.
Ook de Wet openbare manifestaties en de Wet publieke gezondheid bieden nog steeds geen ruimte voor het beperken van het aantal kerkgangers. In het huidige coronawetsvoorstel is dan ook terecht geen bevoegdheid opgenomen voor de minister om dit aantal generiek te begrenzen.
De kerk moet in crisistijd scherp toezien op haar grondwettelijk beschermde positie, om te voorkomen dat deze in de toekomst in het gedrang komt. Nu is het moment waarop de kerk moet laten zien dat zij niet zonder meer de overheidsadviezen, maar in de eerste plaats Gods Woord volgt. Het is immers onduidelijk wat nu de aanleiding is om het aantal kerkgangers te beperken. Juist nú moet de kerk ervoor waken al te gemakkelijk het nieuwe overheidsadvies te volgen, zonder een eigen afweging te maken. Maakt ze die niet, dan is de vraag wat de grondwettelijke positie van kerken in de praktijk nog waard is.
Bijbelse vrijheid
Alleen Christus is Koning over de Kerk. Regelgeving van de overheid kan en mag daarom nooit zomaar worden opgevolgd. Altijd is een kritische toets nodig: zijn we met de opvolging van deze adviezen niet ongehoorzaam aan het bevel van de Koning?
Nu we op basis van cijfers weten dat de besmettingsaantallen in kerken (bij handhaving van de anderhalve meter) zeer laag zijn, moet de vraag dringend aan de orde komen of kerkenraden, op basis van een overheidsmaatregel en zónder medische noodzaak, honderden mensen de gang naar Gods huis mogen ontzeggen. Wat ons betreft niet. Paulus riep immers op de onderlinge bijeenkomsten niet na te laten. Heel opvallend voegt hij daaraan toe: „en dat zoveel te meer, als gij ziet dat de dag nadert” (Hebreeën 10:25). Mogen we niet zeggen dat het juist nu zo lijkt dat we de dag zien naderen?
Wie wat thuis is in de geschiedenis van Nederland weet hoe er is gestreden voor de kroonrechten van Christus en welke prijs onze voorvaderen hiervoor betaalden. Door de verdediging van deze rechten verloor Wilhelmus à Brakel meermalen zijn ambt. Door de principiële weigering deze kroonrechten te verloochenen, ondervonden de kruisgemeenten jarenlange ‘overbodige’ vervolging door de liberale overheid. À Brakel weigerde het overheidsverbod om nog langer te preken op te volgen, omdat hij wist dat hij een hoger bevel moest gehoorzamen. De kruisgemeenten weigerden een aanvraag bij de koning te doen om in vrijheid te mogen samenkomen. Hiermee zouden ze namelijk niet alleen de naam van gereformeerde kerk moeten opgeven en erkennen een nieuwe kerk te zijn, maar vooral het recht van de koning erkennen om kerkelijke bijeenkomsten alleen onder zijn voorwaarden toe te staan.
In een eerder artikel (RD 16-4) citeerden we de oproep van Calvijn om „het recht en het gezag van de overheid, als nuttig voor het menselijk geslacht, uit eigen beweging en vrijwillig” te aanvaarden. Gelukkig mogen we op basis van de feiten vaststellen dat ”maximaal dertig kerkgangers” niet meer nodig is.
Wij denken daarom dat kerkenraden nu zelfstandig een afweging moeten maken en meer moeten luisteren naar de woorden van de verenigde afgescheiden kerken in hun indrukwekkende brief aan koning Willem I (1836). Hierin zetten zij uitgebreid uiteen waarom zij menen door te moeten gaan met het beleggen van kerkdiensten, bóven het maximumaantal van twintig personen. Voordat ze afsluiten met artikel 37 NGB laten ze de koning weten: „Sire! Teruggaan kunnen wij niet; wij hebben de kosten overrekend, en hopen getrouwmakende genade te ontvangen, om alles te verduren, wat de Heere onze God over ons zal gelieven te beschikken.”
De auteurs zijn onderscheidenlijk theoloog en jurist. Ze schrijven deze bijdrage op persoonlijke titel.