Zorg om verbondenheid refojongeren aan christelijke traditie
Reformatorische jongeren die in hun gedrag experimenteren, weten lang niet altijd of ze wel christen willen blijven. Die conclusie trekt Elsbeth Visser-Vogel (33) uit onderzoek dat zij deed onder (v)mbo-jongeren.
Visser maakt zich zorgen om het vormingsproces van deze reformatorische jongeren. „Wie het onderzoek leest, zal de resultaten wellicht prachtig vinden”, vertelt Visser, onderzoeker en docent bij Driestar educatief. „Het lijkt alsof de jongeren niet zo veel op onderzoek uitgaan, maar zich wel verbonden voelen aan de christelijke traditie. Als opvoeder kan je dat een fijn gevoel geven. Maar ik denk dat de identiteit van deze jongeren niet zo sterk is. Ik zie dat er verbondenheid is, maar het onderzoek toont ook aan dat dit oppervlakkig is en vaak afhankelijk van het gezag van ouders en catecheten.”
Het onderzoek naar exploratie –een wetenschappelijk woord voor onderzoeken of verkennen– was hard nodig, weet Visser. Nooit eerder werd er onderzoek gedaan naar de religieuze identiteitsontwikkeling van deze doelgroep. Als kenniskringlid van het lectoraat Vorming vanuit de Bron van het Hoornbeeck College ging ze vorig jaar aan de slag met het maken van een vragenlijst. „De school wil meer inzicht krijgen in de leerlingen. Samen met twee andere onderzoeken die we deden, hebben we nu duidelijke richtingaanwijzers die we kunnen gebruiken in het vormingsproces van jongeren.”
Zelf nadenken
Jongeren die exploreren, denken zelf na voordat ze ergens voor kiezen. Ze stellen vragen, hebben misschien twijfels en gaan op zoek naar antwoorden. Het idee achter deze theorie is dat de jongere dan sterker in die keuze staat. Visser ontdekte dat het geloof bij reformatorische jongeren zo vaststaand of vanzelfsprekend is, dat ze daar eigenlijk niet van af kunnen wijken.
Voor haar promotieonderzoek deed Visser onderzoek onder moslimjongeren. Daar zag zij hetzelfde als wat ze nu signaleert bij de refojongeren. „Ze exploreren in gedrag. De moslimjongeren uit het onderzoek verbonden zich uiteindelijk aan de traditie waaruit ze kwamen. Ze komen vaak weer uit bij het vertrouwde leven, omdat ze geen andere opties kennen of omdat een andere optie niet mogelijk lijkt.”
De vmbo-leerlingen en mbo-studenten die meededen aan het onderzoek vinden de mening van anderen belangrijk. „Dat is typerend voor deze jongeren. Ze kijken naar de mening van belangrijke mensen binnen de reformatorische gemeenschap en volgen die. Ze vinden het misschien lastig om alle meningen te overzien en zelf een keuze te maken. Ze volgen daarom op wat anderen doen of zeggen.”
Daarom pleit Visser ervoor dat jongeren zelf op onderzoek uitgaan. Ze zou graag zien dat ze zelf nadenken voordat ze andermans mening overnemen. „Dat betekent niet dat je bij verschillende religies moet kijken, maar binnen je eigen traditie kun je ook op onderzoek uitgaan. Dan denk ik niet aan uitgaan en ’s nachts laat thuiskomen –exploreren in gedrag–, maar wel aan een eigen denkproces. Het proces dat je helpt een persoonlijke keuze te maken.”
De vmbo-jongeren laten deze manier van exploreren weinig zien en exploreren vooral in gedrag. Dat geldt vooral voor jongens. Uit het onderzoek blijkt dat meisjes meer piekeren, naar informatie zoeken en in discussie gaan met niet-gelovigen.
Groen haar
Toen ze startte met het onderzoek, was Visser erg benieuwd naar het exploratieproces van de jongeren. Op basis van haar onderzoek naar moslimjongeren had ze al een vermoeden.
Ze vertelt dat exploratie in gedrag nergens staat beschreven in de literatuur. Dat kwam ze op het spoor door het onderzoek onder moslimjongeren. „Bij die jongeren zag ik dat sommigen een periode hebben van rebellie: het haar groen verven onder de hoofddoek bijvoorbeeld, of stiekem roken in de bosjes. Dat zien ze zelf als een periode van exploratie, maar de uiteindelijke keuze lijkt daar los van te staan. Het is meer een periode van schoppen zonder dat hun keuze er sterker door wordt.”
Het idee achter exploreren is dat de jongere een periode van nadenken doormaakt, waarna hij vaster staat in de keuze. „Als je een studie moet kiezen, kun je gewoon doen wat je ouders zeggen. Maar je kunt ook zelf onderzoeken of je het echt wilt. Als het laatste het geval is, sta je steviger in je keuze. Bij religieuze identiteitsontwikkeling is dat ook zo. Als je dingen leest of je discussieert met andere mensen, wordt de identiteit vaster.
Exploratie in gedrag, dat ik zie bij refojongeren, lijkt daar los van te staan. Het zorgt niet voor een sterkere overtuiging. We zagen zelfs dat de jongeren die hoog scoren op exploratie in gedrag, juist onzekerder zijn of ze wel christelijk willen blijven. Deze vorm van exploratie lijkt dus de identiteit niet sterker te maken.”
Onderwijs
De puberteit is een belangrijke periode in het proces van identiteitsvorming. Bij de vmbo 3-jongeren is dat de periode om aan de slag te gaan met de vorming van identiteit, omdat zij er zelf nog niet veel mee bezig zijn, weet Visser. „Het ontwikkelen van een eigen mening is heel belangrijk. Ik denk dat mensen dat spannend vinden als het om godsdienstige zaken gaat.”
Nu de verslaglegging is afgerond, spreekt Visser met docenten over de uitkomsten. Er zullen ook nog diepte-interviews met jongeren volgen.
Het is een opgave voor scholen en docenten om onder ogen te zien dat ze iets moeten doen om de identiteit van de jongeren sterker te maken, stelt Visser. „Dat moet op een andere manier dan veel docenten altijd gewend waren. We moeten niet tevreden zijn met volgzame jongeren. Het voelt misschien fijn dat leerlingen een docent om antwoorden vragen en dat je zo iets voor hen betekent, maar ik vraag me af of je zo op termijn iets voor iemand betekent. Het is belangrijk dat de leerlingen gestimuleerd worden om zelf na te denken.”
Verantwoordelijkheid nemen
Visser hoopt dat teams van docenten aan de slag willen met de uitkomsten van het onderzoek en hierin hun verantwoordelijkheid nemen. „Veel docenten weten niet hoe je dit gedrag kunt stimuleren. Er is nog weinig over bekend. Uiteraard zijn we afhankelijk van de Heilige Geest wanneer het gaat om religieuze identiteitsontwikkeling, dat staat buiten kijf. Maar we moeten er wel goed over nadenken hoe we daar een bijdrage aan kunnen leveren.”
Om jongeren te kunnen begeleiden, is het belangrijk dat docenten zelf zo’n exploratieproces hebben meegemaakt, vindt Visser. Ze ziet vaak gebeuren dat docenten zeggen nog nooit ergens vragen bij te hebben gesteld. „„Ik ben altijd meegegaan in het paadje. Ik exploreerde een tijdje in gedrag, maar ik ben niet anders gaan denken”, zeggen ze dan. Ik vraag me af of je de jongeren dan goed kunt begrijpen en of je hen kunt helpen in het proces van identiteitsontwikkeling.”
Passie
Visser heeft al verschillende keren onderzoek gedaan onder jongeren. Ze voelt zich met hen verbonden. „Jongeren liggen mij na aan het hart. Daar heb ik passie voor. Ik zou het erg vinden als jongeren alleen verbonden zijn met het christelijk geloof door de geloofsbeleving van anderen. Daar ben ik echt niet tevreden mee. Ik vind dat je de jongeren dan tekort doet. Volgens mij red je het niet met het geloof van je ouders.”
Vraagstelling
Een greep uit de stellingen die in het onderzoek aan de jongeren werden voorgelegd:
Mijn christen-zijn speelt een belangrijke rol in de keuzes die ik maak.
Ik voel mij verbonden aan mijn kerkelijke gemeente.
Ik lees dagelijks persoonlijk uit de Bijbel.
Ik wil graag volgens de regels van mijn geloof leven.
Mijn geloofsopvattingen geven mij zekerheid in het leven.
Ik ben er zeker van dat God bestaat.
Lectoraat
Het lectoraat Vorming vanuit de Bron van het Hoornbeeck College heeft als doel informatie te verzamelen die Bijbelse waarden en normen bij leerlingen en studenten kan versterken. Deze informatie wordt vervolgens teruggekoppeld naar het werkveld, zodat docenten ermee aan de slag kunnen. Lector drs. N. van Steensel riep de hulp in van Elsbeth Visser-Vogel. Zij is onderzoeker en docent bij Driestar educatief. Op 19 mei 2015 promoveerde ze aan de Universiteit Utrecht op een onderzoek naar de beleving en ontwikkeling van de religieuze identiteit van „orthopraxe” moslimjongeren. Voor het beantwoorden van haar onderzoeksvraag sprak zij met tien oud-leerlingen van de –inmiddels gesloten– islamitische middelbare school Ibn Ghaldoun in Rotterdam.