De Vlinderstichting nam deze zomer een opmerkelijk besluit: op het Kootwijkerzand werden bakken met bloeiende bloemen neergezet om de kleine heivlinder voor uitsterven te behoeden. Het geval blijkt niet op zichzelf te staan: de trukendoos van natuurorganisaties is de laatste jaren goedgevuld.
Het korhoen geniet nationale bekendheid. De kunstgrepen die worden uitgevoerd om de soort voor Nederland te behouden eveneens. In de loop van de jaren zijn op de Hoge Veluwe honderden korhoenders uitgezet, maar alle sneuvelden.
Op de heide van de Sallandse Heuvelrug, waar de laatste vaderlandse korhoenders standhielden, werden allerlei herstelmaatregelen uitgevoerd, waaronder de aanleg van graanakkertjes, ter vervanging van de ooit zo insectenrijke landbouwgebieden. Toen dit niet voldoende bleek te werken, werd overgegaan tot bijplaatsing van Zweedse korhoenders. Inmiddels zijn de Nederlandse vogels verdwenen, maar heeft de Sallandse Heuvelrug nog wel korhoenders. De vraag rijst dan: had de bijplaatsing een ecologisch of een toeristisch doel?
Of, misschien was er een ideologisch doel: door toedoen van ons Nederlanders dreigt een vogelsoort uit te sterven en wij hebben, als een goede rentmeester, de verantwoordelijkheid dit te voorkomen. Om dat doel te bereiken mogen kosten noch moeiten worden gespaard. Er zijn al te veel soorten uit ons land verdwenen doordat wij hun het leven onmogelijk hebben gemaakt.
Sommige uit ons land verdwenen soorten zijn met succes geherïntroduceerd. Voorbeelden zijn het wild zwijn, de bever, de visotter, de raaf, de wisent, de steur en het pimpernelblauwtje, een vlinder. Voor de bijna verdwenen ooievaar werd een succesvol fokprogramma opgezet.
Was dit nodig? Inmiddels heeft de bever ons land ook op eigen kracht weten te bereiken en voor de otter, de raaf en andere soorten was dit wellicht ook mogelijk. De zeearend, de visarend en de wolf bewijzen dat het kan.
Planten
Als je verdwenen dieren doelbewust kunt terugbrengen, dan kan dat natuurlijk ook met planten. In Engeland bijvoorbeeld wordt er bij natuurontwikkelingsprojecten al vele jaren volop gebruikgemaakt van inzaai van inheemse planten. De Nederlandse floristische wereld was daar echter lange tijd zeer terughoudend mee, maar de laatste jaren is daarin een kentering gekomen. Bij Natuurmonumenten is (her)inzaai inmiddels een vast onderdeel van veel inrichtingsplannen.
Vaak gebeurt het indirect, door het aanbrengen van zadenhoudend plagsel of maaisel. Als de bodem geschikt is en er het juiste beheer gevoerd wordt kan uitzaai leiden tot succesvolle hervestiging van planten.
De schitterende roggelelie dook in de negentiende eeuw op in Nederlandse roggeakkers maar verdween door intensivering van de graanteelt, ook uit het laatste bolwerk in Drenthe. Toen bedacht iemand dat hij nog bollen in zijn tuin had staan. Hij nam contact op met Natuurmonumenten, die de bollen inzette voor een herintroductieproject in Groningen. Eventjes leek het een succes te worden, maar deze zomer zijn ze volgens boswachter Jacob de Bruin niet meer teruggezien.
„Vroeger waren we terughoudend met inzaai”, erkent de boswachter van Natuurmonumenten in Groningen en Noord-Drenthe. „Maar we hebben gemerkt dat veel soorten heel moeilijk uit zichzelf terugkomen, of zelfs helemaal niet. Soms zijn alle zaadbronnen in de omgeving verdwenen en bevat ook de zaadbank in de grond geen kiemkrachtige zaden meer. Als een gebied voor miljoenen euro’s is ingericht en de planten komen niet, dan is dat wel erg jammer.” En moeilijk uit te leggen aan het publiek.
Tengere distel
De laatste tijd worden ook andere kunstgrepen toegepast. Het nieuwste en opvallendste voorbeeld is de tengere distel. In weerwil van zijn naam is dit een forse plant, die nog maar op één plaats in Nederland leek voor te komen: een dijk op het voormalige eiland Wieringen. Ondanks beheersinspanningen verminderde het aantal planten.
Toen namen Floron, Staatsbosbeheer, de provincie en het waterschap een kloek besluit. Van de laatste tengere distels werden zaden verzameld, deze werden opgekweekt in een laboratorium van de Radboud Universiteit in Nijmegen en vorige maand zijn 160 jonge disteltjes gepoot op de Wierdijk nabij de ouderplanten.
Overigens ontdekte Benno te Linde van de Gelderse Stichting Berglinde de soort onlangs op een spontane nieuwe groeiplaats langs de IJssel.
Distels poten, is dat geen tuinieren? „Dit is een uiterste maatregel”, zegt projectleider Jeroen van Zuidam van Floron. „De plant had een steuntje in de rug nodig, hopelijk eenmalig. Floron heeft als beleid voor herintroductie en bijplanten: nee, tenzij het om een belangrijke soort gaat en andere maatregelen tekortschieten.”
Imke Boerma van Staatsbosbeheer beaamt dit. „Zoiets heeft niet de voorkeur, maar we hebben een verantwoordelijkheid ten aanzien van rodelijstsoorten. Veertig jaar geleden was er wel een strengere stroming die zei: als soorten verdwijnen moet je dat accepteren en er lering uit trekken.”
Te Linde is een van de laatsten der Mohikanen. „Het uitzetten van dieren of uitzaaien van planten vervlakt de natuur”, stelt hij. „Zo kwam veldsalie vroeger alleen hier en daar voor langs de rivieren, nu in heel Nederland. Als onderzoeker of liefhebber weet je niet meer: is dit echt of zit ik in een heemtuin te kijken? Er zou meer geduld moeten zijn in natuurbeheer. Laat de natuur de natuur zijn.”
Chiel Jacobusse, hoofd ecologie bij Het Zeeuwse Landschap, is het grotendeels met hem eens: „Het wezen van de natuur is dat het spontaan is. Als mens gaan wij niet over welke soort waar precies mag voorkomen.” Maar hij maakt een uitzondering voor akkeronkruiden en bepaalde dieren.
Eén ding is duidelijk: er is iets veranderd in natuurbeheersland.