De hel, daar wordt (niet) over gesproken
Bijna de helft van de predikanten weet niet goed wat ze over de hel kunnen zeggen. Dat blijkt uit onderzoek van De Nieuwe Koers en Weetwatjegelooft.nl. Intussen roept het thema onder kerkgangers veel reacties op.
Ook in het ontkerkelijkte Nederland blijken veel mensen te geloven in het bestaan van hemel en hel. Dat stelden onderzoekers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in 2016 in het tienjaarlijkse rapport ”God in Nederland”.
Volgens de cijfers neemt het geloof in „een leven na de dood” af. Geloofde in 1983 nog iets meer dan de helft van de bevolking daarin, in 2016 was dat aandeel afgenomen tot onder de 40 procent. Sociologen vroegen in 2012 voor het laatst expliciet naar het geloof in hemel en hel. Toen bleek eenderde van de bevolking in de hemel te geloven en iets minder dan eenvijfde in hel en duivel. Onder jongeren tussen 17 en 30 jaar bleek zowel het geloof in de hemel als dat in de hel en de duivel hoger te liggen dan het gemiddelde van de totale bevolking en sinds 1991 te zijn toegenomen.
Het staat dus vast dat er in Nederland nog altijd mensen zijn die geloven in de hel. Maar een andere vraag is hoe dat geloof vorm krijgt. Het is vijftien jaar geleden dat tijdschrift De Nieuwe Koers –toen nog: CV Koers– onderzoek deed naar de manier waarop Nederlandse christenen aankijken tegen de hel. Voorafgaand aan een studiedag over het thema ”hel”, komende vrijdag aan de Theologische Universiteit Kampen (TUK), heeft een team onder leiding van dr. William den Boer, onderzoeker aan de TUK en projectmanager Weetwatjegelooft.nl en Permanente Educatie Predikanten, het onderzoek opnieuw uitgevoerd.
De onderzoekers kozen ervoor om een online enquête op te stellen met tien vragen waarbij de respondenten telkens slechts één (voorgeschreven) antwoord mogen kiezen. Niet iedere deelnemer was daar even blij mee, erkent Den Boer. „Er waren deelnemers die de vraagstelling te ‘orthodox’ of zelfs ‘piëtistisch’ vonden, waardoor gangbare modernere opvattingen er niet door zouden worden verwoord. Een significant deel van de respondenten had kritiek op de antwoordmogelijkheden bij de vraag of er wel over de hel gesproken moet worden. De uitkomst van de reacties op dat antwoord moeten we dus met een korrel zout nemen.”
Het onderzoek zelf is echter wel representatief, stelt Den Boer, die de uitkomsten analyseerde. In tien dagen tijd reageerden bijna 1600 mensen, onder wie 290 predikanten. Ruim tweederde van de respondenten is man, bijna een derde vrouw. Zo’n 37 procent is jonger dan 45 jaar. Van de predikanten die hebben gereageerd, rekent 31 procent zich tot de Gereformeerde Bond (GB) binnen de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). Bijna de helft van de predikanten die deelnamen, is lid van de PKN. Achttien procent behoort tot de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt (GKV) en 11 procent is voorganger in een baptisten- of evangelische gemeente. Bijna 10 procent komt uit een van de tien verschillende andere kerken (”diversen”), 7 procent is christelijk gereformeerd, 6 procent Nederlands gereformeerd en 2 procent hersteld hervormd.
Kwelling
Op de vraag naar wat de hel is, koos 36 procent van de respondenten voor wat de onderzoekers het „meest traditionele antwoord” noemen. Dat luidt: „De hel is een eeuwigdurende, bewuste fysieke en geestelijke kwelling.” Volgens 34 procent van de respondenten zijn die vormen van kwelling afwezig en is de „eeuwige scheiding van God” de essentie van de hel.
Het meest traditionele antwoord wordt gedeeld door 36 procent van de respondenten. Maar het aantal respondenten dat hiervoor kiest, ligt in de volgende kerkgenootschappen veel hoger: de (Oud) Gereformeerde Gemeenten in Nederland ((O)GGiN, 100 procent), Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN, 100 procent), Vergadering van Gelovigen (86 procent), Gereformeerde Gemeenten (GG, 81 procent), Hersteld Hervormde Kerk (HHK, 81 procent), Pinkstergemeenten (53 procent) en Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK, 49 procent) aanzienlijk vaker dan gemiddeld (36 procent) kiezen voor het meest traditionele antwoord op deze vraag.
Van de predikanten stelt 28 procent dat er geestelijke en fysieke kwelling zal zijn, tegenover 38 procent van de niet-voorgangers. Veertig procent van de voorgangers ziet eeuwige scheiding van God als de essentie van de hel, tegenover 33 procent van de ‘leken’. In 2004 zei 45 procent van de predikanten nog dat de hel een eeuwige fysieke en geestelijke kwelling is. Destijds was overigens een selecte groep predikanten uit vijf kerkgenootschappen bij het onderzoek betrokken.
Achtendertig procent van de predikanten geeft aan wel eens uitvoerig over de hel te preken, 29 procent doet dat nooit en 6 procent veelvuldig. Van de kerkgangers geeft 26 procent te kennen dat er in zijn of haar gemeente nooit over de hel wordt gepreekt, een even groot percentage zegt dat dit langer dan 2 of zelfs 5 jaar geleden is. Volgens 7 procent wordt er veelvuldig over de hel gepreekt, voor 41 procent is dat korter dan een halfjaar of twee jaar geleden nog gebeurd. Ongeveer de helft hoort dus vrijwel nooit over de hel, de andere helft wel, maar slechts een enkeling vaak. De percentages lopen per kerkgenootschap zeer sterk uiteen.
De percentages voor ”langer dan vijf jaar geleden of nooit” zijn het hoogst onder respondenten uit de Rooms-Katholieke Kerk (RKK, 65 procent), Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK, 65 procent) en PKN (niet GB, 58 procent). Bovengemiddeld veel (veelvuldig of afgelopen halfjaar nog, gemiddeld 28 procent) wordt er volgens respondenten in de preek concreet gesproken over de hel in de OGGiN (83 procent), GGiN (75 procent) en HHK (73 procent).
Terloops
Iets meer dan de helft van de respondenten spreekt af en toe, terloops, met anderen over de hel. Zo’n 8 procent doet dat regelmatig en 38 procent helemaal niet. De redenen daarvoor lopen uiteen: ruim de helft van deze groep (53 procent) doet dit niet omdat men liever over genade spreekt (20 procent van het totaal) en 38 procent omdat men worstelt met het eigen of het gangbare standpunt.
Zes op de tien ondervraagden vindt dat er wel over de hel gesproken moet worden; iets minder dan de helft hiervan vindt zelfs dat er vrij- en blijmoedig over de hel gesproken moet worden, „omdat we God kunnen prijzen vanwege zijn rechtvaardige oordeel.” De andere helft vindt het moeilijker om erover te spreken, maar acht het wel noodzakelijk omdat het nu eenmaal een realiteit is waar iedereen mee te maken heeft en krijgt: hemel of hel. Veertig procent van de respondenten vindt het beter om het onderwerp te mijden, zeker met het oog op buitenkerkelijken.
Ook hier lijken predikanten terughoudender dan hun gemeenteleden: 47 procent vindt het een buitengewoon lastig onderwerp waar je niet te veel en concreet over moet spreken. In 2004 antwoordde bijna de helft van de predikanten nog dat er indringend over de hel gesproken moet worden.
Op de vraag wie er naar de hel gaan, antwoordt een op de vijf respondenten dat de Bijbel daar duidelijk over is: „Iedereen die Jezus Christus niet als zijn of haar persoonlijke Verlosser leert kennen, gaat verloren en komt in de hel. Dus ook mijn ongelovige oom en ook de Amazone-indiaan die het Evangelie nooit hoorde.” Een kwart denkt dat „alleen verstokte godloochenaars” in de hel terechtkomen. Drieënveertig procent durft zich alleen uit te spreken over degenen die het Evangelie hoorden maar bewust verwierpen: zij komen in de hel. Elf procent kan zich niet voorstellen dat God mensen naar de hel laat gaan.
Dit is het eerste deel in een tweeluik over het thema hel. Op 13 februari in RD donderdag deel 2. Daarin reageren ds. C. Harinck, ds. H. H. Romkes en prof. Benno Zuiddam op de vraag naar de plaats van het thema hel in prediking en pastoraat.
Prof. Kater: Liefde en ernst bij preek over hel
Prof. dr. M. J. Kater geeft op de studiedag over het thema hel, vrijdag in Kampen, een workshop over ”De hel in de prediking”.
De hoogleraar praktische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) heeft nog wel wat kanttekeningen bij uitkomsten van de gehouden enquête. „Omdat iedereen kon meedoen, is het de vraag hoe representatief de uitkomsten zijn en of je wel écht conclusies aan de genoemde percentages kunt verbinden. Als er bijvoorbeeld gesproken wordt over deelnemers uit dé Christelijke Gereformeerde Kerken, moet je je realiseren dat er binnen die kerken sprake is van een bepaalde breedte.”
Wat prof. Kater trof, was de uitkomst dat predikanten terughoudender zijn in het concreet spreken over de hel dan ‘gewone’ gemeenteleden. „Blijkbaar zorgt het hebben van een bepaalde theologische kennis ervoor dat je anders naar de hel kan gaan kijken. Maar uiteindelijk is ons Godsbeeld bepalend voor onze visie op de hel.”
Moet het in de prediking wel gaan over de hel? Prof. Kater: „Er wordt wel gezegd dat het spreken over de hel buitenstaanders afschrikt. Dat geloof ik niet. Het Evangelie is juist ook een blijde boodschap in het licht van het komend gericht. Het spreekt over Jezus Die ons verlost van toekomende toorn.”
Het maakt echter wel uit welke gezindheid een predikant heeft bij het spreken over de hel, aldus prof. Kater. „Paulus heeft in 2 Korinthe 5 nog niet gesproken over de schrik des Heeren of hij noemt de liefde des Heeren. Spreken over de hel doe je dus niet met harde, brallende woorden, maar met woorden die doortrild zijn van liefde en ernst. Heel treffend is het dat de Heere Jezus in tranen uitbarst als hij de verwoesting van Jeruzalem voorzegt.”
In de preek moet niet de toekomende toorn centraal staan, maar Jezus Die verlost van de toekomende toorn. „Dat maakt de boodschap alleen maar ernstiger. In Openbaring 6 wordt gesproken over de toorn van het Lam. Het is daar niet de Leeuw uit Juda’s stam Die toornt, maar het Lam van God. Een toornend lam is een tegenstrijdig beeld. Daar zien we liefde en toorn ineen.”
De manier waarop een predikant spreekt over de hel, doet volgens prof. Kater terzake. „Er staat in de Bijbel een tekst die gaat over een brandhout dat is uitgerukt. Dat betekent niet dat een predikant zijn gehoor kan aanspreken als „brandhout voor de hel.” Het noemen van de hel kan een dooddoener worden. „We hebben het weer goed gehoord”, zeggen kerkgangers dan. Maar dringt het ook dóór? Pas op dat de hel geen abstract containerbegrip wordt.”
Huiveringwekkend, of een troostrijk thema?
Uit de reacties die respondenten konden achterlaten, blijkt dat het thema hel uiteenlopende gevoelens oproept, stelt onderzoeker dr. William den Boer.
Iemand zegt: „Ik kan bij het invullen van de antwoorden nauwelijks de grote huiver en diepe bewogenheid kwijt, die voor mij samengaan met mijn overtuiging van de realiteit van de hel.”
Een jonge man (18 tot 24 jaar) uit de Hersteld Hervormde Kerk (HHK) wijst erop dat Gods kinderen Hem liefkrijgen in al Zijn deugden, waaronder Zijn rechtvaardigheid. „Voor een christen is de ondergang van de goddeloze niet meer wreed, maar troostrijk. En is God erin te aanbidden. Het loslaten van de hel is rampzalig voor het christendom. Het maakt God tot een leugenaar en schopt een van de pijlers van het geloof omver. Waarom is de kruisdood nog nodig wanneer God helemaal niet rechtvaardig is?”
Ook een vrouw uit de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV) benadrukt het troostrijke aspect van de realiteit van de hel: „Gods rechtvaardig oordeel is een troost voor allen die in hun leven gemarteld, vermoord, verkracht, verdrukt, gevangen zijn.”
Een gepensioneerd zendelinge uit een pinkstergemeente stelt dat de hel een belangrijke reden is om missionair werk te doen. „Zending was niet nodig geweest als er geen hel bestaat.” Een andere deelnemer zegt over de urgentie van het onderwerp: „Wie echt gelooft dat een substantieel deel van de mensheid voor eeuwig in de hel zal belanden, zou nooit meer rustig een kop koffie moeten kunnen drinken.”
Er klinken ook heel andere geluiden onder de reacties. Zo noemt een man uit de PKN (65-plus) hel en hemel „achterhaalde ideeën en menselijke bedenksels.” Een vrouw die behoort tot diezelfde kerk vindt het „heel moeilijk” om te spreken over de hel. „Vooral als je kinderen niet meer naar de kerk gaan en je kleinkinderen niet gedoopt zijn.”
Ook zegt een vrouw uit de GKV: „Mijn kinderen geloven niet (meer). Maar in plaats van over de hel te praten/denken, houd ik me liever vast aan Gods genade.”