Stephan Enter schrijft ‘Barneveldse’ pastorale met giftige ondertoon
In ”Pastorale” keert Stephan Enter terug naar het dorp van zijn jeugd: Barneveld. Het resultaat is een roman vol ongeremde frustratie over het geloof in het algemeen en over dat van orthodox-gereformeerden in het bijzonder.
Barneveld is voor de gelegenheid omgedoopt tot Brevendal, het Fontanuscollege heet Voetius College, Jan van Schaffelaar is vervangen door Johannes van Hackfort en de Koewei gaat als Schapenwei door het leven.
In Brevendal leven twee groepen mensen naast elkaar, met een waterscheiding ertussen: Zuid-Molukkers en steile gereformeerden. Twee werelden waarin over en weer met achterdocht naar de ander wordt gekeken.
Hoofdrolspelers in de roman zijn de 21-jarige dwarse Louise en haar broer Oscar. Oscar gaat na de zomer naar de examenklas; Louise komt terug naar huis omdat ze de brui geeft aan haar studie Engels. Hun ouders bezitten even buiten Brevendal een vervallen parkvilla.
De hoofdstukken worden afwisselend beschreven vanuit het perspectief van Louise en Oscar.
Oscar komt via klasgenoot Jonkie in contact met diens Molukse familie en wordt verliefd op de zus van Jonkie – wat allerlei problemen met zich meebrengt. Louise is een bijdehand kind dat voortdurend kritische vragen stelt bij het gereformeerde geloof waarmee ze is opgevoed.
De verbinding tussen de Molukkers in Brevendal en Louise is dat er in beide gevallen sprake is van ontworteling. De Molukkers –in ieder geval de vader van Jonkie– verlangen naar Indië, hopen op terugkeer naar het beloofde vaderland. Louise probeert zich juist los te maken van haar christelijke verleden en te ontsnappen aan het benepen, achterlijke dorp waarin ze opgroeide. Want als je een beetje nadenkt (zoals zij) dan snapt iedereen natuurlijk wel dat het geloof allemaal onzin is.
De problematiek van de Molukkers verbleekt bij de giftigheid waarmee Louise haar opvattingen naar voren brengt. Kennelijk is dit het hoofdthema van de schrijver, die zichzelf op dit punt hinderlijk op de voorgrond dringt. Hij schendt daarbij de fundamentele regel dat een romanschrijver zaken niet zozeer beschrijft, maar invoelbaar probeert te maken.
In zijn poging om Louise te laten vertellen hoe schadelijk het geloof voor de mensheid is, slaat hij volledig door, waardoor de roman zijn geloofwaardigheid verliest. Als kind was Louise er bijvoorbeeld van overtuigd dat de Jordaan zes dagen per week door het Heilige Land stroomde – maar natuurlijk niet op zondag. In dit soort onbenulligheden en karikaturen grossiert Enter tot vervelens toe, nog afgezien van de blasfemische taal. Als dit het beste is wat rationaliteit te bieden heeft, geeft dat te denken.
Toppunt zijn de krokodillentranen die Enter uit Louises ogen perst als de zoon van de dominee tegen haar zegt dat ze mensen kwetst: „Einde normaal en open gesprek want ja, o, o, als je toch eens met argumenten iemand kwetst, vreselijk.” Literatuur stemt als het goed is tot nadenken, maar voor een „normaal en open gesprek” is Enter niet de aangewezen persoon. En dat is jammer; want het kan –ook voor een reformatorische christen– nooit kwaad om in de spiegel te kijken. Wat is nu wérkelijk de wortel van mijn bestaan?
Boekgegevens
Pastorale, Stephan Enter; uitg. Van Oorschot; 285 blz.; € 22,50