Onderwijs & opvoedingOrthodoxe scholen

Onderwijsinspectie: Uw ruimte mag mijn ruimte niet begrenzen. En omgekeerd

Veel orthodoxe scholen staan sceptisch tegenover de Onderwijsinspectie. Perkt de toezichthouder de vrijheid van onderwijs niet te veel in? De inspectie vindt van niet.

23 November 2022 18:33Gewijzigd op 24 November 2022 09:29
Anne Bert Dijkstra en Alida Koppers van de Onderwijsinspectie houden zich onder meer bezig met het toezicht op burgerschapsvorming. beeld Erik Kottier
Anne Bert Dijkstra en Alida Koppers van de Onderwijsinspectie houden zich onder meer bezig met het toezicht op burgerschapsvorming. beeld Erik Kottier

De kritiek vanuit enkele scholen en onderwijskoepels richt zich vooral op het toezicht op het burgerschapsonderwijs. Het toezicht daarop is een speerpunt van de inspectie. Maar inspecties op burgerschapsvorming liggen gevoelig. Al snel zou de inspectie zich bemoeien met de uitgangspunten van de school. De inspecteur-generaal van de Onderwijsinspectie, Alida Oppers, reageert op de kritische geluiden die de afgelopen jaren met enige regelmaat klonken. Samen met Anne Bert Dijkstra legt ze uit hoe de inspectie omgaat met toezicht op burgerschap. Dijkstra is specialist op het gebied van burgerschap bij de toezichthouder en daarnaast ook werkzaam als hoogleraar onderwijskunde.

Waarom intensiveert de Onderwijsinspectie het toezicht op burgerschapsvorming?

Oppers: „Burgerschapsvorming behoort tot de basisvaardigheden die leerlingen moeten beheersen. Deze vorming hoort dus in hetzelfde rijtje thuis als taal en rekenen. En dat is niet voor niets. We hebben in de samenleving te maken met verruwing, onverdraagzaamheid, bedreigingen, enzovoort. En ook onze democratie vraagt een stevige basis.

We komen vanuit een situatie waarbij in de wet alleen stond dat scholen bezig moesten zijn met burgerschap. Dat vond ik mooi, dan kon iedere school er op zijn eigen manier invulling aan geven. Het was best jammer dat veel onderwijsinstellingen toen geen goede invulling gaven aan het burgerschapsonderwijs. Dat was voor de rijksoverheid reden om enkele jaren geleden de burgerschapsopdracht voor scholen uit te werken in een nadere wet. Die is in augustus vorig jaar in werking getreden.”

In 2016 kwam er een rapport van de inspectie over burgerschapsonderwijs en in 2019 ook. In 2016 leek er niet zo veel mis te zijn. In 2019 wel. Zijn de scholen toen zo veel slechter gaan presteren?

Oppers: „In 2016 hebben we gezegd dat scholen grosso modo voldoen aan de wet. In die wet stond toen alleen dat scholen burgerschap moesten geven. In 2019 zagen we dat de aangescherpte wet eraan zat te komen en hebben we aangegeven hoe wat we zien zich tot de aangescherpte wet verhoudt. De oordelen van de inspectie in beide rapporten waren echter niet zo heel verschillend, maar wel hebben we tegen de achtergrond van de nieuwe wet die aanstaande was scholen gewezen op wat in de toekomst nodig zijn. Aanbevelingen dus, als het ware.”

Veel scholen hebben dat als onrechtvaardig ervaren omdat de inspectie normen hanteerde die nog niet in de wet waren vastgelegd.

18816121.JPG
Alida Oppers. beeld Erik Kottier

Oppers: „We hebben in onze oordelen daar niet op vooruitgelopen, maar wel bewust gewezen waar er met een blik op de toekomst kwaliteitsverbetering mogelijk was. We wilden toen de scholen aanmoedigen. Dat is om te voorkomen dat we later rode kaarten uit moeten delen. Wij merken soms dat scholen gespannen naar ons kijken. Eerlijk gezegd doet me dat pijn. De inspectie wil graag een betrouwbare, transparante en rechtvaardige partner zijn. Als scholen vinden dat ze niet eerlijk behandeld zijn, kunnen ze een klacht indienen.”

Kan er dan geen verschil zitten in de manier waarop inspecteurs hun werk doen?

Oppers: „Vast wel. Inspecteurs zijn mensen, geen algoritmes. Maar ik durf de stelling aan dat dit niet leidt tot verschillen in de oordeelsvorming. Als voor een school een negatieve beoordeling dreigt, hebben we intern diverse processen om dat nog eens te toetsen.”

Dijkstra: „In de wet staat dat scholen de basiswaarden van de democratische rechtsstaat moeten bevorderen. Dat heeft de overheid vastgesteld en geldt voor alle scholen op gelijke manier. Zo toetsen we dat ook.”

Houdt u met het verdelen van inspecteurs over scholen rekening met de levensvisie van school en die van de inspecteurs?

Dijkstra: „Het antwoord is kort en goed: nee. Alle inspecteurs werken met dezelfde onderzoekskaders. En als er nieuwe regelgeving komt, bereiden we onze inspecteurs daar grondig op voor. Inspecteurs beoordelen allerlei soorten scholen.”

Hoe doen orthodox-christelijke en reformatorische scholen het gemiddeld genomen bij het burgerschapsonderwijs?

Dijkstra: „De Onderwijsinspectie ziet soms grote verschillen tussen scholen, maar die verschillen hangen niet zozeer samen met het type school. Het is niet zo dat kleine scholen het per definitie beter doen dan grote. Of omgekeerd. Datzelfde geldt voor plattelandsscholen of voor scholen in stedelijke gebieden. Ook tussen scholen met een uitgesproken levensbeschouwelijke grondslag, zoals reformatorische, bestaan verschillen. Het is ook niet zo dat één denominatie het beter of slechter doet.”

Heeft de inspectie met de huidige wet burgerschapsvorming voldoende handvatten om controles uit te oefenen? De politiek wil nog een nadere wet met uitgewerkte leerdoelen.

Oppers: „We kunnen zo redelijk tot goed uit de voeten toch, Anne Bert?

Dijkstra: „Zeker. Maar uiteindelijk bepaalt de wetgever wat we wel en niet moeten controleren. In de praktijk kunnen we goed uit de voeten met de huidige wet.”

De inspectie heeft dus geen oordeel of extra kerndoelen voor het burgerschapsonderwijs al dan niet wenselijk zijn?

Oppers: „Wij zien geen leemtes waardoor we ons werk niet goed kunnen doen.”

Dijkstra: „Of andere of nadere kerndoelen nodig zijn, is aan de wetgever. Wij hebben een aantal jaren geleden aangegeven dat verduidelijking of aanpassing van de wet wenselijk was. We merkten dat in de samenleving en het parlement soms andere verwachtingen leken te leven dan wat de toenmalige wet van scholen vroeg. Toenmalig minister Slob heeft toen een wetsvoorstel gemaakt. En dat is door de Tweede en Eerste Kamer aanvaard. En dat is voor ons werk voldoende.”

Het orthodox-christelijk onderwijs vreest dat door de burgerschapsdoelen het een aantal standpunten die het altijd had, verplicht moet loslaten. Bijvoorbeeld over het huwelijk, homoseksualiteit of de uniciteit van het christelijk geloof. Is die vrees terecht?

Oppers: „Orthodoxe scholen mogen hun standpunten in alle vrijheid uitdragen. Dat is de ruimte die elke school toekomt. Maar die vrijheid wordt wel begrensd door de basiswaarden van de democratische rechtsstaat die we samen delen en die in de Grondwet staan. Denk bijvoorbeeld aan basiswaarden zoals gelijkwaardigheid, verdraagzaamheid, persoonlijke autonomie en non-discriminatie.

Daar letten we ook op bij onderzoeken. Er is vrijheid om de eigenheid te benadrukken, mits de leerlingen ook aangereikt krijgen dat er anderen zijn die er anders over denken en dat er bijvoorbeeld ook een wet is die toestaat dat mensen van gelijk geslacht met elkaar in het huwelijk treden.”

18816119.JPG
Anne Bert Dijkstra. beeld Erik Kottier

Dijkstra: „De wet zegt dat basiswaarden nodig zijn om onze open vrije democratische samenleving in stand te houden. Zo is ieder voor de wet gelijk, mag ieder geloven wat hij of zij wil en mag ieder naar voren brengen wat hij of zij wil. Scholen mogen zich organiseren op welke grondslag dan ook. Mits ze zich houden aan die basiswaarden. Scholen hebben een belangrijke taak, namelijk om die over te dragen op de leerlingen. En ze mogen dat doen vanuit hun eigen overtuiging. Maar uw ruimte mag mijn ruimte niet begrenzen. En omgekeerd is dat ook zo.”

Dus een school mag aan de kinderen onderwijzen dat ongehuwd samenwonen niet Bijbels is?

Oppers: „Ja, dat is een voorbeeld daarvan.”

Dijkstra: „Dat klopt, en tegelijk geldt dat scholen leerlingen óók moeten leren om rekening te houden met opvattingen van andere mensen. Leerlingen moeten begrijpen dat geloof voor sommige mensen belangrijk is en dat je daar rekening mee houdt. En omgekeerd betekent het ook dat scholen met een bepaalde opvatting over bijvoorbeeld rollen van mannen en vrouwen hun leerlingen leren dat daar heel veel opvattingen over zijn, dat dat mag in een vrij en democratisch land en dat je daar respect voor moet hebben. Verder geldt dat er ruimte moet zijn voor leerlingen die een andere opvatting hebben en, ook binnen de school, respect verdienen. En zich veilig moeten voelen op hun school.”

Hoe gaat het gemiddeld genomen met die sociale veiligheid op scholen?

Oppers: „Er zijn voorbeelden van scholen waar die veiligheid er niet was en waar dat bij leerlingen tot persoonlijke schade heeft geleid. Denk aan de situatie bij de Gomarus in Gorinchem. Daarom is het werken aan sociale veiligheid voor leerlingen soms een extra uitdaging voor scholen waar uitgesproken normatieve opvattingen gelden.”

Maar die vrijheid kan wel eens botsen met de gelijkwaardigheid en solidariteit. Wat dan?

Dijkstra: „Het gaat er niet om dat overheid of inspectie zou zeggen: Dit is de goede mening en daar moet u zich naar voegen. Maar de school dient bij de uitvoering van de burgerschapsopdracht –en dat kan ingekleurd door de eigen overtuiging over het goede leven– leerlingen te leren om met die spanning om te gaan. De opvattingen van de school moeten altijd recht doen aan bevordering van basiswaarden.”

Oppers: „Scholen hoeven niet sceptisch te staan tegenover het toezicht van de inspectie. We geven scholen de ruimte die ze toekomt. Het was mooi om te zien dat de kwestie op de Gomarus in Gorinchem een aansporing was voor andere reformatorische scholen om meer invulling gaan geven aan het thema burgerschap. In een enkel geval was het ook nodig. Laten scholen beseffen dat inspectiebezoek een positieve insteek heeft. Er zijn meer kansen dan bedreigingen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer