Voor Jonathan Edwards was slavernij „heersende praktijk”
Promovendus John Thomas Lowe (37) was „geschokt” toen hij ontdekte dat de door hem zo bewonderde puritein Jonathan Edwards (1703-1758) slaven hield. Zijn dissertatie biedt meer inzicht in Edwards’ houding in dezen.
Het proefschrift bevat bijlagen die je als lezer beslist moet bekijken. Zoals de kassabon, door Jonathan Edwards ontvangen nadat hij in 1731 in havenstad Newport, een bekend centrum van slavenhandel op Rhode Island, voor 80 pond het 15-jarige Afrikaanse meisje Venus had gekocht. Of –ook lezenswaardig– de „laatste wil en inventaris” van Edwards. In het lijstje van zaken die hij naliet, staan niet alleen enkele paarden, koeien, varkens en een ossenjuk, maar –onder het kopje ”levende have”– ook „een negerjongen genaamd Titus.” Geschatte waarde van dit circa zesjarige ventje: 30 pond.
Historicus John Lowe was, vertelt hij, „geschokt en ontmoedigd” toen hij een jaar of wat geleden ontdekte dat de door hem zo bewonderde puritein Edwards, in de VS nog altijd een nationale grootheid, slaven hield. „Ik begreep er niets van. Hoe kon een bijzonder vroom en intellectueel begaafd christen, bekend van de Great Awakening, zó’n blinde vlek hebben voor het kwaad van de slavernij?”
Lowe, woonachtig in Louisville, in Kentucky, werd in 1985 geboren op de Filippijnen. Al op jonge leeftijd werden hij en zijn tweelingbroer geadopteerd door een Amerikaans echtpaar. „Mijn ouders hebben ons christelijk en liefdevol opgevoed. Mijn vader is dominee. Aan het eind van mijn middelbare schooltijd kwam ik ook persoonlijk tot geloof.”
Een lezing door de Amerikaanse evangelical John Piper zette Lowe op het spoor van Edwards. Hij werd gegrepen door diens geschriften. Maar ja, dat punt van de slavernij, hè? Lowe, die studeerde aan de Southern Baptist Theological Seminary en die nu docent is aan de faculteit geschiedenis van de universiteit van Louisville, besloot te gaan uitzoeken hoe de bekende puritein nu eigenlijk precies over slavernij dacht. Vrijdag verdedigt hij aan de Vrije Universiteit Amsterdam, via een Zoomverbinding –met als promotor prof. dr. Wim van Vlastuin–, zijn proefschrift getiteld ”The Practice that Prevails: Jonathan Edwards, Slavery, and Race”.
Wat is uw belangrijkste conclusie?
„Edwards heeft zich over het onderwerp zelden uitgelaten. Eigenlijk beschikken we slechts over één document waarin hij er expliciet over schrijft; dat is de kladversie van een ongeadresseerde brief die gaat over een affaire rond een arminiaanse predikant, genaamd Benjamin Doolittle. Een gemeente in Northfield lijkt Edwards om advies te hebben gevraagd over het afzetten van deze predikant, óók vanwege het feit dat de man in kwestie slaven hield. Verrassend genoeg stelt Edwards zich vierkant achter deze pastor op en verdedigt hij diens recht om slaven te houden.”
Hoe?
„Edwards redeneert dat wie God liefheeft, ook liefde behoort te hebben voor zijn schepping en voor de door hem ingestelde maatschappelijke orde. Die orde omvat nu eenmaal hiërarchie en het bestaan van meesters en slaven. In de genoemde kladbrief zegt hij dat slavernij nu eenmaal „de gangbare, de heersende praktijk” is. Daarom maakte ik van die woorden ook de titel van mijn proefschrift.
Op een bepaalde manier kon Edwards ook niet buiten het bezit van slaven. Hij vond dat hij als predikant tien tot twaalf uur per dag moest studeren. Maar hij bezat ook land en vee. En zijn vrouw kon het huishouden niet alleen af. Dus wie moesten al het voorkomende handwerk dan verrichten? Inderdaad, slaven.”
Tegelijk wees Edwards, schrijft u, de handel in slaven af.
„Daarin was hij heel beslist, ja. Hij verdedigde het instituut slavernij, maar was een tegenstander van mensenroof, van het uit hun thuisland wegslepen van mannen, vrouwen en kinderen. Dát keurde hij op Bijbelse gronden scherp af.”
Terwijl hij door het aankopen en bezitten van slaven wel degelijk bijdroeg aan het instandhouden van mensenhandel.
„Hier kent zijn denken inderdaad een opvallende spanning en tegenstrijdigheid. En niet alleen hier. Opmerkelijk is bovendien dat Edwards enerzijds betoogt dat alle mensen tegenover God gelijk zijn. Elk mens, van welk ras ook, meester of slaaf, is door de zonde even verdorven. En elk mens heeft op dezelfde wijze het offer van de Heere Jezus nodig.
Anderzijds ziet de puriteinse theoloog dit dan weer uitsluitend als een geestelijke werkelijkheid. Hij trekt uit dit uitgangspunt geen maatschappelijke consequenties. Jawel, ooit op de nieuwe aarde zullen alle natiën, volken en talen samen God loven. Maar in deze door de zonde gebroken wereld zijn de maatschappelijke verhoudingen zoals ze zijn.
Al met al proef ik bij Edwards best verlegenheid en ongemak over de praktijk van de slavernij in zijn dagen. Dat er christenen waren die hun slaven slecht behandelden en argumenteerden dat zij in Amerika in elk geval beter hadden dan in Afrika omdat zij onder het licht van het Evangelie gebracht waren, maakte hem boos. De praktijk was namelijk dat er onder slaven niet of nauwelijks geëvangeliseerd werd. Dat ongemak over de situatie maakte waarschijnlijk dat Edwards, die over van alles en nog wat schreef en zijn mening gaf, zich over slavernij opvallend genoeg nooit publiekelijk uitliet.”
Hoe behandelde hij zijn eigen slaven?
„Daar is niets over bekend. Zijn persoon en vroomheid kennende, geloof ik vast dat hij netjes en goed met hen omging. Wat we wel weten is dat hij in Northampton de eerste predikant was die Afrikaanse mensen doopte en dat slaven bij hem ook aan het Heilig Avondmaal gingen. Al moeten we dan wel weer beseffen dat deze mensen in de gemeente geen stemrecht hadden en in de kerk helemaal achterin of op de galerij moesten zitten.”
Edwards’ volgelingen gingen, na zijn dood, een flinke stap verder. Zij werden uitgesproken voorstanders van afschaffing van de slavernij. Opmerkelijk?
„Ja en nee. Zij trokken bepaalde lijnen in Edwards’ denken verder door. Dat deden bijvoorbeeld Samuel Hopkins en een zoon van Jonathan Edwards. Zij stelden dat, als zwarte mensen naar de ziel gelijk waren aan witte, zij dat ook naar het lichaam behoorden te zijn. En dat zoals de Engelse kolonisten in Amerika vrij wilden raken van het juk van de Engelsen, ook slaven terecht aanspraak maakten op vrijheid. Zo heeft het puriteinse gedachtegoed, verwoord door de zogeheten New Divinity-men, veel invloed gehad op de beweging van het abolitionisme, tegen de slavernij, en op de uiteindelijke afschaffing van de slavernij.”
Zou Edwards, als hij langer geleefd had, ook een abolitionist zijn geworden?
„Dat is een hypothetische vraag. Maar persoonlijk denk ik dat dit wel gebeurd zou zijn. Dat hij dan, mede door contacten met andere puriteinen, wel degelijk ingezien zou hebben dat het instituut van de slavernij een hindernis vormde voor waar hij nu juist zo naar verlangde: de verspreiding van de blijde boodschap onder alle volken en rassen over de hele aarde.”