De Reformatie en de Bijbel. Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ruim 500 jaar geleden ontdekte Luther dat de Schrift geen dode letter is maar een levende stem. Prof. dr. W. van Vlastuin legt uit wat we als reformatorische christenen vandaag van deze boodschap kunnen leren. In zes portretten komen vervolgens Bijbellezers in beeld.
Ten tijde van de Reformatie werd de Heilige Schrift herontdekt, stelt prof. Van Vlastuin, rector van het Hersteld Hervormde Seminarie in Amsterdam. Dat betekent niet dat de Bijbel voor die tijd niet beschikbaar was. „Er doen verhalen de ronde waarin het lijkt alsof de Bijbel aan een zware ketting in de bibliotheek lag of een verboden boek was. Dat is niet zo. Maarten Luther had een eigen exemplaar, met een rood kaft eromheen.”
De ogen van de reformatoren gingen open voor het feit dat de ongeschreven tradities heersten over de Bijbel. Als Luther ontdekt dat het Woord van God viva vox, oftewel levende stem is, stempelt dat zijn hele verdere omgang met de Bijbel en daarmee met God Zelf. Prof. Van Vlastuin noemt Luthers optreden op de Rijksdag in Worms in 1521 het schoolvoorbeeld van hoe het gezag van de Bijbel in het leven van deze reformator functioneert. „Hij krijgt daar de vraag of hij al zijn geschriften wil herroepen. Na een nacht van bezinning antwoordt hij: „Ik ben gevangen door het Woord van God en het is een mens niet geraden iets tegen zijn geweten te doen. Ik kan daarom niet anders dan het Woord van God naspreken.””
„Buitengewoon indrukwekkend vind ik het, zo onoverwinnelijk als de monnik uit Wittenberg daar staat. Wat stelt hij nou eigenlijk voor? Maar hij staat daar in de vrijheid, gebonden aan het Woord van God. Met het wapen van het Woord neemt hij het op tegen honderden jaren kerkgeschiedenis, duizenden theologen en zelfs tegen keizer Karel V. Luther zegt: „Kom maar op. Ik laat me overtuigen als je je gelijk vanuit de Bijbel kunt aantonen. Als je dat niet kunt, hecht ik geen betekenis aan je woorden.””
Scheppend
Een punt waar de Reformatie de aandacht op vestigt, is dat het Woord een scheppend Woord is. „Dat lezen we al in Genesis 1: God sprak en het was er. En je ziet het op meer plekken in de Bijbel: Jezus legt de wind het zwijgen op en roept Lazarus, die al vier dagen in zijn graf lag, levend tevoorschijn. Het Woord brengt tot stand wat er niet is. Het roept de dingen die er niet zijn alsof ze er altijd al geweest zijn. Dat is de realiteit van het spreken van God als wij de Bijbel ontvangen.”
Verder brengt de Reformatie ook een persoonlijke toespitsing aan, stelt prof. Van Vlastuin. „God spreekt tot ons net zo persoonlijk als Hij tot Abraham sprak toen Hij zei dat hij weg moest gaan uit zijn land. Wie Gods Woord hoort, staat met Mozes bij de brandende braambos, op heilige grond dus. Wij hebben zelfs veel meer dan die enkele stem van God: het hele spreken van God, van Genesis 1 tot Openbaring 22.”
Hoe God in Zijn Woord tot ons komt, klinkt ook door in de volgende woorden van Calvijn. „De Bijbel is het gewaad van Christus”, zegt de Geneefse reformator. „Als iemand in z’n kleren naar jou toe komt, dan komt die persoon zelf naar jou toe. Je kunt niet zeggen: De kleren zijn er wel, maar de persoon is er niet. God is net zo dichtbij als de Bijbel dichtbij is. Hij spreekt tot ons en is aanwezig door Zijn Woord.”
Meditatie
Als het gaat over de vraag hoe wij dat Woord leren kennen, wijst de hoogleraar op een drieslag van Luther: meditatie, gebed en aanvechting of beproeving. „Opvallend is dat Luther het niet heeft over studie, hoewel hij alle letters van de Bijbel bestudeerde. Hij noemt meditatie. Daar verstaat hij onder het luisteren naar wat God tegen hem zegt. Luisteren, luisteren en nog eens luisteren, om te horen wat Hij vandaag door dit Woord zegt. De Bijbel is een geestelijk Woord en vraagt daarom een geestelijk gebruik, stelt Luther. Het is buitengewoon heilzaam om zo met de Bijbel om te gaan. Ten diepste is het andersom: de Bijbel gaat met jou om.”
Het tweede punt van de drieslag is het gebed. „In de ervaring van onze nood en de weg van het gebed leer je pas verstaan wat God tegen je zegt, in het bijzonder wat Hij je belooft. Voor Maarten Luther is bidden onderhandelen met God, een zak beloften voor Gods deur zetten. Pleiten op Zijn Woord, daar gaat het om. De psalmregel zegt het zo: „Gedenk aan ’t woord, gesproken tot Uw knecht, waarop Gij mij verwachting hebt gegeven.”
Als derde noemt Luther de aanvechting of de beproeving. „Dit laatste punt is voor Luther het belangrijkste. Hij zegt dat het Gods gewoonte is om door het tegendeel heen Zijn Woord te vervullen. We zien de vervulling niet, maar geloven dat die komt. God verbergt vaak iets om ons te beproeven. Geloven we echt wat Hij zegt? Juist in die aanvechting ontdek je de kostbaarheid van Gods Woord. Dan zing je in de diepte van de beproeving met de psalmist: „Ik roem in God; ik prijs ’t onfeilbaar woord; ik heb het zelf uit Zijne mond gehoord.””
Modernisme
Een punt waar Luther in zijn tijd nog geen last van had, is het modernisme. Prof. Van Vlastuin ziet hier een grote bedreiging in voor het Bijbelgebruik, ook onder reformatorische christenen. „We zijn veel moderner dan we zelf vaak denken. Het hoofdprobleem is dat we de Bijbel zien als een object. En een object is een dood ding. Dan kunnen we hoge kwalificaties geven aan de Bijbel, door te zeggen dat die heilig en onfeilbaar is en we kunnen er uitgebreid studie van maken, maar we houden ondertussen veilig afstand. Dan beschouwen we het levende Woord als een dode letter, terwijl het juist doorademd is van de Heilige Geest.”
Op dit punt heeft prof. Van Vlastuin zelf ook veel van de Reformatie geleerd. „Ik maakte eerder voor mezelf onderscheid tussen voorwerpelijk en onderwerpelijk. De uitleg in de preek beschouwde ik als voorwerpelijk, objectief. De toepassing als onderwerpelijk en subjectief. In feite maakte ik de Schrift toen ook tot een neutraal object waar ik van een afstand naar keek. Luther liet me zien dat de hele preek een spreken van God is. Het echte lezen en luisteren is dat we God Zelf tot ons horen spreken.”