Ds. K. H. Bogerd: Over de rijken uit Jakobus 5 wordt weinig gepreekt
Het bepreken van de brief van Jakobus stelde ds. K. H. Bogerd voor de opdracht om ook het begin van het vijfde hoofdstuk te behandelen. Het „wee over onbarmhartige rijken”, een „stekelig” gedeelte. „Het diepste geheim van een geheiligde omgang met geld en goed is de liefde.”
Het leek vrijwel uitgesloten dat ds. (Karel) Bogerd (55) nog op de kansel zou komen. In het najaar van 2019 werd bij hem een tumor in de dikke darm vastgesteld. Nadat een chirurg het gezwel had verwijderd, meende de hervormde predikant uit Wouterswoude dat het ergste achter de rug was, maar dat moest nog komen. Naadlekkage veroorzaakte een buikvliesontsteking. Opnieuw ging hij onder het mes. Aansluitend werd hij op de intensive care kunstmatig in slaap gehouden. „Ik ben langs de rand van het graf gegaan.”
Toch waren deze weken voor hem minder ingrijpend dan de periode die erop volgde. Begin 2020 zakte ds. Bogerd weg in een depressie, volgens de artsen als gevolg van de doorstane stress. „Ik zat de hele dag zwijgend op de bank voor me uit te staren. Dat was ook voor mijn vrouw en kinderen zwaar. Kanker is ingrijpend, maar de depressie vond ik nog erger.”
Het was ds. M. van Kooten uit Elspeet die hem dringend adviseerde buitenshuis iets te gaan doen. Bijvoorbeeld bij een bakker. „Dat zag ik niet zo zitten. Als het toch moest, ging ik het liefst naar een boer. De volgende dag kwam collega Egas van de christelijke gereformeerde kerk in Damwoude op bezoek. Ik vertelde hem over het advies van Van Kooten. Ds. Egas kende een jong boerenechtpaar uit zijn gemeente waar ik waarschijnlijk wel terechtkon. Nog dezelfde dag werd ik opgebeld met de mededeling dat ik de volgende morgen als vrijwilliger mocht beginnen.”
Boer
Van de ene op de andere dag was de Friese predikant in plaats van dominee veehouder, het beroep waarvan hij in zijn jeugd droomde. Niet alle agrarische werkzaamheden bleken even aantrekkelijk. „Die boer had al snel in de gaten wat me lag en wat niet. Aan preken moest ik niet denken.”
Dat was ook voor de bedrijfsarts duidelijk. Die vond het maar niets dat de voormalige middenstander en zanger, die na elf jaar studie in 2016 werd bevestigd als predikant, de rest van zijn leven tussen de koeien zou slijten. „Hij adviseerde me de vrijdag weer te gaan gebruiken voor het maken van een preek.”
Zelf voelde ds. Bogerd er weinig voor; de jonge boer die zich over hem had ontfermd, vond het een prima plan. „Hij zei tegen me: „Ik verzin voor de vrijdag zulk naar werk dat u niet komt. Neem dat wat u dan op papier zet de volgende dag maar mee, dan gaan we er voor zitten.” Dat heb ik gedaan. Algauw vroeg hij me een preek te maken over dat wat Jakobus zegt over het gebruik van de tong. De weken daarna maakte ik preekjes over andere delen van Jakobus. Die hield ik op de boerderij aan de keukentafel. Zo kreeg ik –met dank aan de Heere– langzamerhand weer zin in het bestuderen van de Bijbel en krabbelde ik op uit mijn depressie.”
Genezen
Intussen voelt de hervormde predikant zich de oude. Zijn gewoonte om ook in de zomermaanden Bijbellezingen te houden, pakte hij weer op. Dit jaar houdt hij een serie preken over de brief van Paulus aan de Romeinen. „Ik heb een voorkeur voor het bepreken van complete Bijbelboeken. Dat dwingt je om ook aandacht te besteden aan gedeelten die je uit jezelf nooit zou kiezen.”
In de zondagse diensten behandelde hij in de achterliggende maanden de brief van Jakobus, als vrucht van de „opdracht” die de boer uit Twijzelerheide hem gaf. Het Bijbelboek sluit nauw aan bij zijn eigen prediking. „Ik ben altijd bezig met de onlosmakelijke verbinding tussen rechtvaardiging en heiliging. Dat zijn twee kanten van dezelfde medaille. Uit de omgang met de geboden van de tweede tafel van de wet, de naastenliefde, blijkt of het goed zit met het leven bij die van de eerste tafel, de liefde tot God. Door het geloof in Christus worden onze woorden bevestigd door daden. Daarin zeggen Paulus en Jakobus hetzelfde, al leggen ze verschillende accenten.”
Het meest „stekelige” deel van de brief van Jakobus is voor ds. Bogerd het begin van hoofdstuk 5, de strafrede tegen onbarmhartige rijken. „Het was niet voor het eerst dat ik in de prediking aandacht besteedde aan onze omgang met geld en goed, maar de wijze waarop Jakobus erover spreekt vond ik behoorlijk schokkend. Ik heb het gedeelte samengevat in drie punten. Het vele wat u inhoudt om weg te geven, is verrot. Het weinige wat u wel uitgeeft, roept tot God. U hebt met al uw rijkdom en macht uzelf en de rechtvaardige gedood.”
Wat maakte dit gedeelte voor u schokkend?
„We zij geneigd om het te betrekken op de steenrijken, maar in het licht van het onderwijs van Jezus gaat het ook over mij. Als we meer hebben dan nodig is voor ons dagelijks levensonderhoud, zijn we Bijbels gezien rijk. Wat doe ik met dat overschot? Wanneer iemand hulp nodig heeft, durf ik dan te geven in het vertrouwen dat omgekeerd voor mij zal worden gezorgd als ik hulp behoef? Wanneer ik dat niet doe, klinkt het „wee u” en de bedreiging met de hel over mij.”
Is uw visie op rijkdom veranderd?
„Nee, de Bijbel leert dat God rijk en arm heeft gemaakt. Hij geeft de een wat meer dan de ander, opdat degene die meer heeft, zorg draagt voor hem die gebrek lijdt. Binnen het toebedeelde bezit heeft elk zijn eigen levensstandaard; ik voel me niet geroepen anderen daarin te oordelen. In Spreuken 11 staat: „Er is een die uitstrooit, dewelke nog meer toegedaan wordt; en een die meer inhoudt dan recht is, maar het is tot gebrek.”
De vraag is hoe we met ons bezit omgaan. Heel wezenlijk in dit verband is het woord van Jezus: „Zoek eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden.” De bijkomende dingen zijn op zichzelf niet verkeerd. Dat worden ze pas als ze ons weerhouden van het zoeken van Gods Koninkrijk en de gerechtigheid.”
Welke gerechtigheid?
„De gerechtigheid van het Koninkrijk. Die heeft alles te maken met de leefregels van het Koninkrijk, zoals Jezus die geeft in de Bergrede. God ziet of we dat wat Hij ons schonk gebruiken om schatten voor onszelf te vergaderen, of om er goed mee te doen. Wanneer het eerste het geval is, heeft Jakobus een scherpe boodschap. Zilver en goud zijn edelmetalen, die roesten niet, maar God geeft ze dan het etiket „verroest en verrot.” En de in ons oog prachtigste kleding is dan in Zijn oog verteerd door de mot. Wat God van onze goederen zegt, zal dan ook van onszelf gelden: verrot, opgevreten en verroest, goed voor het helse vuur.”
Waarom wordt er zo weinig gepreekt over dit thema?
„Dat vind ik een lastige vraag. Het feit ligt er. In het zogeheten catechetisch onderwijs van Jezus in Mattheüs 6 komen vier zaken aan de orde: het geven, het gebed, het vasten en het vertrouwen op Gods zorg. Kennelijk moet je eerst met de minder bedeelde naaste in het reine leven om aan bidden toe te komen. Dat bidden wordt gevolgd door vasten. Het gedeelte eindigt met het leven uit de voorzienigheid van God. Gebed en voorzienigheid komen in de prediking vaak aan de orde; geven en vasten nauwelijks.
Illustratief was de door mij georganiseerde preektocht. De deelnemers kregen de opdracht om op basis van de voorbereidingsmethode van de Vroege Kerk een korte preek te maken. Ze konden een tekst kiezen uit het gedeelte over Zacheüs in het evangelie van Lukas. Ik had de perikoop verdeeld in acht blokjes. Eén blokje lieten we allemaal leeg. Dat met de tekst: „En Zacheüs stond en zei tot de Heere: Zie, de helft van mijn goederen, Heere, geef ik de armen; en indien ik iemand iets door bedrog ontvreemd heb, dat geef ik vierdubbel weder.” Terwijl juist die tekst het concrete gevolg van zijn bekering laat zien. Uiteindelijk heeft op ons aller verzoek een pinksterbroeder alsnog hierover gepreekt.”
Hoe verklaart u dat lege blokje?
„De Reformatie legde grote nadruk op de rechtvaardiging, maar onlosmakelijk verbonden met de heiliging. Ik heb de indruk dat vandaag nogal eens wordt gedacht dat als het met het rechtvaardigingsaccent goed zit, de heiliging vanzelf komt, zonder gedegen onderwijs. Je kunt je afvragen of dat juist is. Waarom besteden Jakobus en Paulus in hun brieven dan zo veel aandacht aan concrete vermaningen?”
Wat is voor u de spits van het eerste deel van Jakobus 5?
„Dat Jezus bij ons persoonlijk op portemonneebezoek komt. Ik weet niet hoe een ander met zijn geld omgaat; Jezus weet het wel. Hij ziet of we onze naaste behandelen zoals we zelf behandeld zouden willen worden, ook op financieel gebied. Jakobus zegt geen nieuwe dingen; hij concretiseert wat Mozes al in Deuteronomium zei. De oudtestamentische bepalingen over bijvoorbeeld het jubeljaar hebben als onderdeel van de ceremoniële wetgeving afgedaan, maar de dragende gedachte erachter is nog steeds van kracht.”
Hoe leest u Paulus’ oproep tot gelijkheid, in het kader van de collecte voor de arme gemeente in Jeruzalem?
„Niet als bevel tot absolute nivellering, maar als een oproep om oog te hebben voor arme en kwetsbare gemeenten in het buitenland en in eigen land. Wat dat betreft, ben ik niet negatief over de gereformeerde gezindte. Er wordt gul gegeven. Zelf zit ik in het comité van aanbeveling van de SSRO, een stichting die kleine gemeenten in Oostenrijk en Zwitserland ondersteunt. Zo gebeurt er heel veel.
We hoeven ons niet verantwoordelijk te voelen voor de hele wereld, maar hebben zorg te dragen voor noden die God op ons pad brengt. Het negeren van behoeftige naasten staat voor God gelijk aan het doden van deze mensen, zegt Jezus door de mond van Jakobus. De rechtvaardigen onder hen bieden geen weerstand, maar laten de zaak over aan God. Ze weten dat Hij uiteindelijk zal oordelen, zoals de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus leert.
Het diepste geheim van een geheiligde omgang met geld en goed is de liefde. Liefde tot God, het waarderen van de gaven die Hij schenkt en het verlangen die te besteden tot welzijn van de naaste en de voortgang van het Evangelie. Vanuit de agapè, de ontvangen liefde ván God in Christus door de Heilige Geest, die geeft zonder iets terug te verlangen.”