Libel heeft last van verzuring en veranderend klimaat
Veel libellensoorten die voorkomen in vennen en hoogveen gaan in aantal hard achteruit. Belangrijke boosdoener is stikstof.
Voorbeelden van libellen die graag in de buurt van vennen –ondiepe plassen in het bos– zitten, zijn de venglazenmaker, speerwaterjuffer en noordse witsnuitlibel. Met deze soorten gaat het slecht: ze worden op steeds minder plekken en in kleinere aantallen gezien.
Die afname heeft voor een belangrijk deel te maken met stikstof, stelt Roy van Grunsven, libellenspecialist bij De Vlinderstichting. Door de stikstofneerslag verzuren vennetjes, waarna plantensoorten verdwijnen die de libellen nodig hebben. „Larven van de speerwaterjuffer zitten in veldjes met zegge, dat is een plant die lijkt op gras. Als het water te zuur wordt, verandert de vegetatie én verdwijnt de juffer.”
Waterbeheer
De verzuring wordt versterkt door de lage grondwaterstand, weet Van Grunsven. Grondwater, dat mineralen uit de bodem aan de oppervlakte brengt, heeft een bufferende werking en ‘neutraliseert’ zuren uit bijvoorbeeld regenwater. Maar door het lage grondwaterpeil is het meeste water in vennen afkomstig van regen, die relatief zuur is.
Dat de grondwaterstand laag is, heeft te maken met het beheer door waterschappen. Via sloten en rivieren wordt overtollig water in de winter afgevoerd, waardoor er ’s zomers tekorten ontstaan.
Soorten die alleen voorkomen in vennen en hoogvenen, zoals de noordse glazenmaker en de hoogveenglanslibel, hebben daarnaast last van de klimaatverandering. Hun larven gedijen het best in koud water. Warm water bevat minder zuurstof, waardoor de larven het niet overleven. Bovendien zorgt warm water voor een snellere afbraak van organisch materiaal, een proces dat zuurstof kost.
„Verzuring en klimaatverandering zijn twee negatieve factoren die elkaar versterken”, vat Van Grunsven samen. „Libellen kunnen nog wel standhouden als het water vrij warm is, maar er geen verzuring optreedt – of vice versa. Maar als beide omstandigheden ongunstig zijn, verdwijnen ze.”
Kleine tanglibel
Stikstof zorgt ook voor snelle plantengroei. Dat is nadelig voor pioniersoorten als de zuidelijke oeverlibel en de tengere grasjuffer, die houden van open plekken met weinig begroeiing.
Van Grunsven denkt dat libellenpopulaties zich snel kunnen herstellen als de leefomgeving verbetert. De opmars van soorten als de weidebeekjuffer, rivierrombout en kleine tanglibel laat dat volgens hem zien. Zij profiteren van maatregelen die de waterkwaliteit van beken en rivieren hebben verbeterd.
Het herstellen van vennen is ingewikkelder, denkt de libellenexpert. „Je moet dan de stikstofneerslag terugdringen, de nitraat- en fosfaatrijke sliblaag verwijderen én het grondwaterpeil verhogen.”