Opinie
À Brakel keerde labadisten de rug toe om Bijbelse redenen

Wilhelmus à Brakel vond het kwalijk als mensen van Jezus afgehouden werden en er allerlei voorwaarden werden gesteld aan het komen tot Hem. Daarom wilde hij zich niet bij de labadisten voegen. Hij zag het als zijn roeping predikant in de vervallen kerk te blijven.

Drs. W. P. Emaus
30 June 2022 18:36
„Het werd Wilhelmus à Brakel duidelijk dat het zijn roeping was om in de vervallen kerk te blijven.” Foto: Exmorra was zijn eerste gemeente (1662-1665). beeld RD, Anton Dommerholt
„Het werd Wilhelmus à Brakel duidelijk dat het zijn roeping was om in de vervallen kerk te blijven.” Foto: Exmorra was zijn eerste gemeente (1662-1665). beeld RD, Anton Dommerholt

Het is 8 juli 1677. Wilhelmus à Brakel, predikant in Leeuwarden, heeft twee vacaturebeurten vervuld in Oosterwierum. Na de „laatste predikatie” wil hij zijn zwager Reddingius bezoeken. Om daar te komen, moet hij „dicht voorbij het Bosch” in Wieuwerd langs. Daar hebben de labadisten, de volgelingen van Jean de Labadie, zich gevestigd.

Pieter Schluter, die ook tot de huisgemeente van de labadisten behoort, is aanwezig geweest in de middagdienst waarin ds. À Brakel is voorgegaan en vergezelt hem. In Wieuwerd ontmoeten zij een vrouw met wie À Brakel ruim een halfuur over haar „ellendige staat” spreekt. Zij vraagt om raad, waarop de predikant haar direct naar Christus verwijst.

Na het afscheid nemen van deze vrouw merkt Schluter op dat er geen verschil is met de pastorale zorg in de huisgemeente, behalve dat zij de zielen niet zo snel tot Christus leiden als À Brakel doet… Hier stuiten we op een belangrijk verschil tussen de pastorale leiding van ds. Wilhelmus à Brakel en die van ds. Pierre Yvon, de opvolger van ds. Jean de Labadie.

Genoemd voorval beschrijft À Brakel in zijn in 1685 verschenen boek ”Leere en
leydinge der labadisten”. Bekend is dat hij zich aanvankelijk zeer tot Jean de Labadie en zijn volgelingen aangetrokken voelde. Hij wilde zich dan ook bij hen aansluiten. Na een persoonlijk onderhoud met De Labadie adviseerde deze hem zich een maand af te zonderen, om al biddend duidelijkheid te verkrijgen over wat hem te doen stond.

Het werd À Brakel duidelijk dat het zijn roeping was om in de vervallen kerk te blijven. Hij ging steeds duidelijker inzien dat de weg van de labadisten een dwaalweg was. Daarom zag hij het als zijn roeping om mensen „die naar dat gezelschap slingeren” te waarschuwen.

Dat doet hij allereerst in twee brieven, waarin hij het voor de kerk opneemt. Aan het eind van zijn tweede brief komt hij tot een belangrijke conclusie: „Ik heb door ondervinding, dat die zo zuiver werken op en door de rechtvaardigmaking, niet veel nevens dat gezelschap slingeren; maar die alleen en in de eerste plaats zien op de heiligmaking, die lopen het meeste perikel (gevaar), als die nog niet doorgedrongen zijn tot de pit des Evangeliums.”

Ernstig tekort

Hier komen we bij een belangrijk verschil tussen À Brakel en Yvon wat betreft hun pastorale zorg. Dat verschil blijkt duidelijk uit À Brakels antwoorden op vragen van Yvon. Deze ”examens” bevatten drie hoofdpunten: 1. de rechtvaardigmaking; 2. de reine en de onreine liefde; 3. het opmerken van de wedergeboorte bij iemand anders. Ik beperk me tot de eerste twee punten.

Als het gaat om de rechtvaardigmaking (punt 1) legt À Brakel aan Yvon de vraag voor hoe een ziel die door de Heilige Geest aan haar schuld is ontdekt, moet worden geleid. À Brakel geeft dan als eerste mogelijkheid dit: a. het historisch geloof dat de Heere Jezus de enige Verlosser en Zaligmaker is; b. dat de ziel zich zonder enige reserve aan Hem overgeeft; c. dat zij zich vervolgens voor de Heere Jezus neerlegt en op Hem wacht of het Hem believen zal iets in haar te werken; d. dat zij die zich er niet van mag verzekeren dat God haar zal zalig maken, zich onderwerpe, hetzij Jezus haar aanneemt of niet. Dan moet haar wil met de wil van God verenigd worden. De ziel hoeft niet bekommerd te zijn over haar behoud of verderf. En wanneer God haar afwijst? „Zij keert tot en blijft in de wil van God, welke haar genoeg is.”

Opvallend is dat À Brakel hiertegenover een tweede mogelijkheid stelt. Daarin neemt hij a, b en c over maar wijst hij d af! Twee belangrijke punten voegt hij toe: de ziel mag en moet bovenal Jezus aannemen tot haar eigendom en zich vervolgens op Hem verlaten en vertrouwen dat Hij alles wat tot haar zaligheid nodig is aan haar zal doen.

Juist beide laatste aspecten worden bij Yvon pijnlijk gemist. Ze horen volgens hem niet bij de aard van het geloof, maar bij de verzekering van het geloof.

Duidelijk is dat hier de wegen scheiden. À Brakel rekent deze twee aspecten juist tot het wezen van het geloof. Hij vindt daarom dat Yvon aan het geloof een veel te lage plaats geeft. Want de aspecten a, b en c kunnen ook aangetroffen worden bij de natuurlijke mens, door de algemene werking van de Heilige Geest.

À Brakel wijst op een ernstig tekort in de pastorale zorg van Yvon: iemand die niet méér gelooft dan wat Yvon noemt, bezit het zaligmakende geloof nog niet. Dat houdt namelijk in: Jezus aannemen als Bruidegom, hartelijk op Hem vertrouwen en „Hem speciaal toe-eigenen”, zoals een bruid „de beloften, de gepresenteerde trouwpenning en de jongeman tot haar eigendom en bruidegom” aanneemt.

Yvons invulling van het geloof brengt de mensen in een soort tussenpositie, in een staat van geestelijk leven dat toch nog buiten het persoonlijk vertrouwen op Christus omgaat. Deze tussenpositie acht Brakel on-Bijbels. De beslissing valt namelijk in Christus: er kan geen geestelijk leven zijn buiten de persoonlijke kennis van Christus om.

Deze pastorale leiding acht À Brakel misleiding, omdat ze zich hult in een vroom gewaad. Er is sprake van „bidden in waarheid” en het schreien van tranen, waarin God een welgevallen zou hebben. Maar met al deze vrome gestalten houdt Yvon de zielen van Christus af, concludeert À Brakel. Daarom waarschuwt hij allen die hun zaligheid liefhebben voor Yvons pastorale leiding.

18395013.JPG
Op een predikantenbord in Stavoren staat ook À Brakel vermeld. Hij was er predikant van 1665 tot 1670. beeld Sjaak Verboom

Ingeschapen eigenliefde

Yvons tweede vraag gaat over de reine en de onreine liefde. Hij is zeer beducht voor zelfliefde met het oog op het eigen behoud. Je mag in zijn visie wel om je eigen zaligheid bekommerd zijn, maar dan moet deze bezorgdheid wel uit ”reine liefde” voortkomen. Je mag niet zomaar tot Jezus gaan. God moet „om Zijns Zelfs wil” gediend worden.

À Brakel vraagt zich dan af: hoe kan een onbekeerde God gaan dienen om Zijns Zelfs wil? „Ik blijf dan daarbij dat men een onbekeerde van zijn plicht door de rede wel kan overtuigen, maar dat hij nooit zal komen tot die zuivere liefde eer hij tot Christus komt. En zo men een onbekeerde dan eerst tot zulke zuivere liefde wil leiden, eer men hem beweegt tot het geloof in Christus (…) dat men hem dan ophoudt in een natuurlijke godsdienst: en dewijl men de zielen bij de labadisten zo leidt, zo vrees ik als nog dat veler godzaligheid aldaar maar natuurlijk is” (pag. 198).

Volgens de labadisten moet de mens dus voor de wedergeboorte aan alle eigen liefde afsterven (”mortificatie”) voordat hij geschikt is om tot Christus te komen. Men moet eerst tot een bepaalde graad van heiligheid komen (”reine liefde”) voordat men geschikt is om tot Jezus te gaan. À Brakel stelt hiertegenover dat men (ook) zijn eigen ziel en zaligheid mag liefhebben. God heeft namelijk de eigenliefde ingeschapen. Hij tracht de mens daardoor gaande te maken om zijn eigen behoud te zoeken.

De labadisten keren de volgorde om. Een ziel moet beginnen op de hoogste trap: God liefhebben om Zijns Zelfs wil. En vandaar omlaagklimmen, om door die liefde tot God om Zijns Zelf wil haar eigen zaligheid lief te hebben. Pas daarna mag ze Jezus door het rechtvaardigmakend en zaligmakend geloof aannemen. À Brakel concludeert: „een verkeerde weg, die de zielen ophoudt naar Jezus te lopen en die de kranken verbiedt de medicijnmeester te gebruiken” (pag. 172). Hij blijft benadrukken dat een onbekeerde God niet kan dienen om Zijns Zelfs wil, maar dat dit stadium het werk van de „vaders in Christus” is.

Pastorale motieven

Duidelijk is dat À Brakel geleid wordt door pastorale motieven. Door genoemde voorwaarden te stellen, plaatsen de labadisten de heiliging voor de rechtvaardiging en houden ze de zielen op om tot Jezus te gaan. Dat is niet gereformeerd maar eerder rooms. Er moet immers nog zoveel aan het komen tot Jezus voorafgaan. Mensen worden onnodig omgeleid, zelfs misleid. De weg naar Christus wordt geblokkeerd.

De Bijbel leert ons anders, zegt À Brakel. De apostelen hebben de verslagen zielen direct tot Jezus geleid. Ze hebben mensen die inzaten over Gods toorn niet „eerst geleerd dat ze niet uit schrik voor de verdoemenis noch uit liefde tot behoud bewogen moesten worden. Zij legden hen niet eerst de doding van de eigen liefde op. Zij drongen hen niet eerst tot de liefde tot God om Zijns Zelf wil. Zij wachtten niet tot ze niet om zichzelf, maar alleen om Gods wil hun zaligheid begeerden (…). Maar zij leidden de verlegenen en begerigen terstond naar Christus (…). Dit is de weg waardoor de profeten en apostelen de zielen leidden: en een dienaar van het heilig Evangelie schrikke ervoor terug een stap van die weg af te treden. En een ieder zij ertegen gewaarschuwd op een andere weg zich te laten leiden” (pag. 168).

Rotsvaste bodem

Wat kunnen we hierin van À Brakel leren? Volgens hem stelt Yvon (de weg naar) de wedergeboorte op een veel te hoge plaats, terwijl aan het geloof een veel te lage plaats gegeven wordt.

Het is onmiskenbaar dat het labadistische gedachtengoed lang heeft doorgewerkt, onder meer in sommige geestelijke gezelschappen. Een daarin gebezigde uitspraak als ”Liever verloren gaan dan dat een van Gods deugden gekrenkt zou worden” is een gedachte in deze lijn.

À Brakel ontkent niet dat door God veroordeeld worden rechtvaardig zou zijn, maar tekent protest aan als beweerd wordt dat je niet mag denken aan je eigen behoud. Hij concludeert dan: „op welke wijze de Heilige Geest een ziel ook leidt (eerder tekende À Brakel verschillende wegen, tot de „Evangelische weg” toe), Hij leidt ze allen tot de liefde tot de eigen zaligheid, bestaande in rechtvaardigmaking, heiligmaking en heerlijkmaking tot Christus (…). Hij brengt ze van onderen op en doet ze alzo groeien totdat ze meer licht van de volmaaktheden Gods krijgen en Hem hoe langer hoe zuiverder en heftiger beminnen omdat Hij de Heere is, Die alleen alle eer waardig is, en Hem als zodanig verheerlijken, doch altijd Hem beschouwende in het aangezicht van Jezus Christus (…)” (uit ”Ordinaren weg Gods in ’t bekeren van mensen”, pag. 50).

Levensanker

Geconcludeerd kan worden dat de bezwaren van À Brakel tegen Yvon en zijn volgelingen niet alleen de visie op de kerk (ecclesiologie) raken, maar ook de leer van de zaligheid (soteriologie) en daarmee samenhangend de zielszorg. Hij acht het kwalijk wanneer mensen van Jezus afgehouden worden en er allerlei voorwaarden gesteld worden waaraan men moet voldoen alvorens tot Hem te komen. Ook wanneer een bepaalde mate van zondekennis als een voorwaarde beschouwd wordt om tot Jezus te gaan, strijdt dat volgens hem met het genadekarakter van het Evangelie en werpt dat de mens uiteindelijk terug op zichzelf. Door zijn nagelaten geschriften leidt À Brakel ons naar de zuivere bron van het Woord, zoals deze tijdens de Reformatie weer werd ontsloten. Hij behoort dan ook tot het gereforméérd piëtisme en niet, zoals De Labadie en de zijnen, tot het separatistisch of ”radicaal” piëtisme. Daartussen zit geen gradueel, maar een principieel verschil: wordt de mens teruggeworpen op Christus of op zichzelf? Het maakt nogal verschil of het levensanker wordt uitgeworpen in het scheepsruim van de eigen ervaringen of in de rotsvaste bodem van Christus’ werk voor Zijn Kerk.

De auteur is predikant van de hervormde gemeente De Bron, Urk.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer