Column: De laatsten worden de eersten
„Haar leven was dienen” zegt mijn eega grijnzend, terwijl ik van de was naar de winkel naar het fornuis ren. Hij verheugt zich al op mijn reactie.
Een beetje vrouw gaat tegenwoordig steigeren als mannen haar graag zien dienen. Dat bleek onlangs maar weer. Het Nederlands Dagblad plaatste bij een artikel met de kop ”Geen ruimte voor vrouwelijke ambtsdragers in Christelijke Gereformeerde Kerken” een afbeelding die een lont in het Twitter-kruitvat bleek te zijn. Op deze foto bedient een dame een zittend rijtje stemmig geklede mannen die duidelijk hoger zaken aan hun hoofd hebben. De grijnzende boodschap: voor vrouwen is slechts ruimte in koffie schenkende zin.
Ik volgde de ophef op sociale media een beetje, zoals ik ook de besluitvorming gevolgd had. Het gesprek over vrouw en ambt boeit me, al heb ik aan het mogen bijwonen van kerkenraadsvergaderingen persoonlijk geen behoefte. Wel zoek ik nog een muizengaatje om pastoraal werk te kunnen doen binnen mijn eigen kerkverband.
Waarom steigeren we massaal bij deze foto? Die vraag hield me nog het meest bezig. Ik ben ook een vrouw van mijn tijd, met bitter weinig talent voor onderdanigheid. Maar waarom zouden we wel willen dienen in een ambt, doch niet als koffiejuffrouw? Dat doet vermoeden dat we het eerste hoger inschatten dan het laatste – zoals ik altijd weer geneigd ben het schrijven van een column belangrijker te achten dan het boenen van de vloer.
Wat wij hier zien door onze bril: ongelijkwaardigheid. Een vrouw die gevangenzit in haar rol, en mannen die dat ‘even’ over haar beslissen, en haar niet zien staan.
Nog afgezien van de vraag of dit plaatje klopt – is het niet juist die bríl die ons gevangen houdt? Hij benauwt me. Ik kan hem nauwelijks afzetten, maar intussen vertroebelt hij niet alleen mijn blik, maar ook mijn vrede, mijn liefde, mijn stilte.
Wat nu als dienen in Gods koninkrijk geen hogere of lagere orde kent? Wat als je om de Bijbel te begrijpen op dit punt, niet alleen je bril moet afzetten maar ook nog eens op je hoofd moet gaan staan? In dit koninkrijk is alles omgekeerd. „De laatsten worden de eersten, wie knielde krijgt een troon, de knechten mogen heersen, de dienaar heet een zoon.”
Zo’n Koning mag van mij de taakverdeling bepalen: jij dit, en jij dat. Zelfs als ik het niet begrijp. Zelfs als Hij daarmee dwars tegen mijn eigen trots, verlangen of aanleg ingaat. Hij is goed, Hij is de Koning. Wie Hem zoekt, moet de foto nog eens goed bekijken. Hij is de vrouw die rondgaat. Hij zit tussen de mannen die zij bedient.