Amir: uitgezet naar Iran, gemarteld en christen geworden
Als asielzoeker met een islamitische achtergrond was Amir Safari op zoek naar God. Toen hij werd teruggestuurd naar Iran, zat er een Bijbel in z’n bagage. Na aankomst in Teheran belandde hij in de gevangenis. Op die plek, waar hij zwaar gemarteld werd, gaf hij zijn leven aan Jezus. Nu vecht hij –opnieuw– al jaren voor een verblijfsvergunning in Nederland.
Amir (43) en zijn vrouw Samaneh (33) ontvangen hun bezoek in een rijtjeshuis in Veenendaal, waar ze sinds tweeënhalf jaar met hun twee dochters wonen. Dat ze dit onderdak kregen, nadat hun asielverzoek werd afgewezen, noemt Amir „een wonder.” Leden van de Nederlands gereformeerde kerk (Ngk) in Veenendaal vangen hen sinds 2016 op.
Het is niet het enige wonder waarover Amir vertelt, maar zijn levensverhaal bevat ook donkere bladzijden. Hij groeit op in het islamitische Iran, waar Farsi de taal is. Als tiener krijgt hij vragen over de islam. „Waarom moet ik in het Arabisch met God praten? Spreekt Hij alleen Arabisch?”
Tijdens de Eerste Golfoorlog ontvlucht zijn broer het land om de dienstplicht te ontlopen. Later laat zijn vader de rest van het gezin achter en wijkt uit naar Europa. De twee worden gezien als „landverraders.” Mede hierdoor komt Amir in de problemen en wordt hij naar eigen zeggen gediscrimineerd. Uiteindelijk vlucht hij naar Nederland en vraagt in 2000 asiel aan.
In 2001 komt hij in een azc in Egmond aan den Hoef in contact met christenen. Ze geven hem een Bijbel in het Farsi. „Ik vond het mooi dat ik de Bijbel in mijn eigen taal kon lezen, maar begreep er niet veel van. Ik zou nu tegen mensen zeggen: „Begin in het Nieuwe Testament.” Maar ik begon destijds in het Oude Testament. Sommige gedeelten, waarin God boos was, deden me denken aan de Koran, terwijl ik op zoek was naar de God van liefde.”
De asielzoeker krijgt contact met een kerkelijke gemeente in Egmond aan Zee. „Ik sprak met mensen over de Bijbel, maar kon niet zeggen dat ik geloofde. Ik was op zoek.”
Zweepslagen
Amirs asielaanvraag wordt afgewezen, omdat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zijn verklaringen niet geloofwaardig acht. Eind 2002 belandt hij in vreemdelingendetentie in Ter Apel om van daaruit te worden teruggestuurd naar Iran. Vlak voordat hij op het vliegtuig wordt gezet, krijgt hij een tas met zijn spullen in handen gedrukt. „Ik wist niet wat er precies in zat.”
Als zijn bagage na aankomst in Teheran, in januari 2003, wordt gecontroleerd, komt onder meer zijn Farsi Bijbel tevoorschijn, evenals een foto van hemzelf voor de kerk in Egmond aan Zee en een kaart van een diaken die schrijft: „Ik bid voor je.” De Iraanse autoriteiten zien in Amir een ex-moslim die in Iran wil gaan evangeliseren, hoewel hij zelf ontkent christen te zijn.
Amir komt vier jaar en elf maanden vast te zitten, eerst in een gevangenis, later in een strafkamp. De eerste periode zit hij in een cel in de stad Isfahan, waar zweep- en stokslagen zijn lichaam verwonden. Juist in die tijd komt hij tot persoonlijk geloof, vertelt hij. „Ik kreeg woorden uit de Bijbel in mijn gedachten: „Omwille van Mijn Naam zul je gehaat worden, vervolgd worden.” Ik besefte: deze woorden, die Iemand 2000 jaar geleden gezegd heeft, zijn waar. Jezus leeft. In die donkere gevangenis vond God mij en opende ik mijn hart voor Hem. Het geloof is in mijn hart gekomen en daar gebleven tot de dag van vandaag.” Emotioneel: „God is goed.”
Restaurantje
De jaren van detentie zijn buitengewoon zwaar. Amir, die lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS), vindt het moeilijk om erover te praten. Aarzelend: „Het weinige eten dat ik kreeg, was slecht. Ik was bovendien heel bang, had het gevoel dat mijn leven voorbij was, dat ik nooit meer buiten zou komen. Soms hoopte ik dat het de laatste dag zou zijn. Ik dacht: als ik sterf, leef ik bij God in de hemel.”
Hij wijst diverse plekken op zijn lichaam aan en zegt: „Ik heb hier pijn, en hier en hier. Dat komt door de mishandeling in de gevangenis. Soms denk ik: mijn leven is twintig jaar geleden geëindigd; ik adem nog wel, maar ik leef niet.” Na een korte stilte: „Ik zat als twintiger bijna vijf jaar in de gevangenis. Het zouden de beste jaren van mijn leven hebben moeten zijn.”
Nadat hij in 2008 is vrijgelaten, opent hij een restaurantje. Tijdens een bezoek aan Armenië laat hij zich dopen, iets wat in zijn eigen land onmogelijk is. In de zomer van 2010 ontmoet hij in Iran Samaneh, eveneens opgegroeid in een moslimgezin. „Maar ik had toen geen geloof”, zegt ze.
Na zes maanden trouwen de twee. Vanaf dat moment merkt Samaneh dat Amir vaak last heeft van nachtmerries. Amir: „God heeft haar heel veel geduld met mij gegeven. Ze is een wonder in mijn leven.” Door haar man komt Samaneh in aanraking met de Bijbel en wordt ze eveneens christen.
Bulgarije
Omdat ze geregeld problemen hebben met de Iraanse autoriteiten zien ze geen toekomst in hun land en vluchten. Ze stranden in Bulgarije, waar in 2012 hun oudste dochter, Sofia, wordt geboren. Het gezin heeft contact met onder meer een pinkstergemeente in de Bulgaarse hoofdstad en Amir is er actief met evangelisatiewerk.
Als er in Bulgarije een aanslag is gepleegd op een bus vol Joden worden alle Iraniërs in Sofia en omgeving door de politie verhoord, onder wie Amir en Samaneh. Kort daarna volgt een ondervraging door de State Agency National Security (SANS). Deze Bulgaarse geheime dienst wil dat Amir voor hem gaat werken in ruil voor een verblijfsvergunning, maar hij weigert.
Nadat hun reguliere asielaanvraag is afgewezen, meldt SANS zich opnieuw bij Amir. Een agent van SANS verzoekt hem inlichtingen te verstrekken over een Iraniër die betrokken zou zijn bij mensensmokkel. Met tegenzin werkt Amir mee. Nadat hij informatie voor de geheime dienst heeft verzameld, krijgt hij alsnog een verblijfsvergunning, onder voorwaarde dat hij SANS blijft helpen. Uiteindelijk wil hij dat niet langer. Omdat het hem niet lukt om los te komen van deze organisatie, besluit hij Bulgarije te verlaten.
Het gezin vlucht via Griekenland naar Nederland en vraagt in 2015 asiel aan. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wijst het asielverzoek af, omdat de Iraniërs een verblijfsvergunning hebben in Bulgarije. In maart 2016 belanden ze vanuit een azc op straat. Vanaf die tijd krijgen ze steun van mensen uit de Ngk in Veenendaal, waarbij ze zijn aangesloten. Een lid van die gemeente schrijft een boek over Amirs leven, ”Verlangen naar Droomland”, een uitgave in eigen beheer.
Een aantal keren vinden de Iraniërs via Nederlandse vrienden een tijdelijk onderkomen. „Veenendaal is onze stad. We zijn Veenendalers”, zegt Amir met een glimlach. „In 2018 konden we drie maanden in een huis wonen. Daar is onze jongste dochter, Emilia, geboren. Kort daarna kregen we dankzij de kerk deze woning. We zijn blij dat we nu niet meer iedere keer hoeven te verhuizen. Dit huis is een groot wonder.”
Rechtbank
Het gezin dient een herhaald asielverzoek in, ondersteund door medische verklaringen over de ernstige psychische klanten van Amir en zijn oudste dochter. Een jarenlang traject van gesprekken bij de IND, afwijzingen van de asielaanvraag en beroepsprocedures volgt.
Ruim elf jaar nadat ze Iran ontvluchtten, verkeren Amir en Samaneh nog steeds in onzekerheid over hun toekomst. Op 27 mei komt hun zaak opnieuw voor de rechter. Bevriende christenen in Veenendaal ondersteunen hen bij de voorbereiding (zie ”Uitzetting naar Iran had kapitale gevolgen”).
Amir: „God heeft ons steeds geholpen. Door veel moeilijkheden zijn we gegroeid in ons vertrouwen op God. Hij zorgt voor ons. Dat is genade. We vertrouwen op Hem.”
Samaneh wijst op woorden van Jezus in de Bergrede: „Daarom zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? Want al deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen behoeft.”
Samaneh: „God zorgt voor ons, Hij helpt ons. Het komt goed.”