Kerk & religie

Tranen en trauma’s van een zendingskind

Eenzaam en verlaten. Zo voelden tal van zendingskinderen zich die in een pleeggezin verbleven terwijl hun ouders in Azië, Afrika of Latijns-Amerika werkten. „We zijn allemaal beschadigd, maar de mate waarin verschilt.”

11 February 2022 10:41Gewijzigd op 11 February 2022 16:41
Dr. Freek Bakker: „Tijdens sommige interviews zijn heel wat tranen geplengd.” beeld Cees van der Wal
Dr. Freek Bakker: „Tijdens sommige interviews zijn heel wat tranen geplengd.” beeld Cees van der Wal

Al eerder had dr. Freek Bakker (70) het plan opgevat om een boek te schrijven over zendingskinderen die van hun ouders werden gescheiden, maar het kwam er niet van. Nu hij enkele jaren met emeritaat is, ligt de publicatie er toch. ”Het verdriet van de zending” verscheen in januari als eerste deel in de Zendingserfgoedreeks van Stichting Zendingserfgoed.

Bakkers vader werkte jarenlang in Yogyakarta, Indonesië, als zendingspredikant van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Een deel van die jaren bracht Freek Bakker door in een Nederlands pleeggezin. Na de middelbare school studeerde hij theologie. In 1977 werd hij predikant van de gereformeerde kerk te Wateringen-Kwintsheul, in het Westland. Vanaf 2003 tot aan zijn emeritaat in 2017 werkte hij als docent en onderzoeker aan de Universiteit Utrecht op het gebied van onder meer de interreligieuze dialoog.

In ”Het verdriet van de zending” staan dertien interviews met zendingskinderen centraal, nu in de leeftijd van 58 tot en met 84 jaar. Hun ouders werkten ooit in onder meer Indonesië of Rwanda. De meesten deden daar zendingswerk vanuit de Gereformeerde Kerken. Ze waren soms jaren gescheiden van hun kinderen die in Nederland in pleeggezinnen of internaten verbleven. Het contact verliep grotendeels via brieven die weken onderweg waren.

Wat viel u het meest op tijdens de interviews?

„Dat alle kinderen behoorlijk ontredderd waren toen duidelijk werd dat ze van hun ouders gescheiden zouden worden. De meesten hadden het niet zien aankomen, het overviel hen. De periode nadat ze werden achtergelaten, was bovendien vaak veel erger dan ze zich hadden voorgesteld. De impact daarvan is bij velen nog steeds voelbaar. Tijdens sommige interviews zijn heel wat tranen geplengd. De gevolgen van de scheiding waren veel heftiger dan ik had verwacht.”

Terwijl u zelf weet wat het is om als zendingskind in Nederland te moeten achterblijven.

„Het verbaasde me dat de scheiding van hun ouders de meeste kinderen overviel. Zelf had ik die namelijk wel zien aankomen. We woonden begin jaren zestig van de vorige eeuw in Indonesië met drie Nederlandse gezinnen bij elkaar. Toen ik een jaar of tien was, ging een jongen uit een van de andere gezinnen, die 12 jaar werd, naar Nederland. Op dat moment dacht ik: Ik ben de volgende. Mijn vader heeft ook geprobeerd me daarop voor te bereiden.

Uiteindelijk hebben we met ons hele gezin vanaf 1963 drie jaar in Nederland gewoond, omdat mijn vader hier een promotiestudie deed. Toen mijn ouders in 1966 met de jongste terugkeerden naar Indonesië, was ik bijna vijftien jaar. Ik kwam samen met mijn broer in een pleeggezin, terwijl mijn zus in een ander gezin kwam. Zij heeft mij gestimuleerd om dit boek te schrijven.”

Broers en zussen hebben het gescheiden zijn van hun ouders soms heel verschillend ervaren. Hoe verklaart u dat?

„Daarbij spelen uiteenlopende omstandigheden en karakters een rol. Toen we indertijd op Schiphol afscheid namen van mijn ouders, heb ik gehuild. Dat vond ik heel vervelend, want ik was de oudste. Maar blijkbaar liet ik mijn gevoel toe, terwijl mijn broer en zus dat wegstopten. Dat heeft mij later misschien geholpen. Bovendien heb ik tijdens mijn studie voor predikant klinische pastorale vorming gehad. Daarbij bleek dat de tijd voordat mijn ouders me achterlieten voor mij moeilijker was dan de periode erna. Vooraf wist ik dat er iets dreigends aan zat te komen, waar ik geen grip op had. Toen ik eenmaal in het pleeggezin woonde, kreeg ik voor mijn gevoel m’n leven terug, kon ik er weer iets van maken. Dat heb ik gedaan, met vallen en opstaan. Op sommige momenten merkte ik iets van bindings- of verlatingsangst, bijvoorbeeld toen ik op mijn 22e verkering kreeg. Maar uiteindelijk is dat allemaal goedgekomen.”

U schrijft dat uw ervaring als zendingskind u heeft gevormd. Hoe?

„Toen ik op 26-jarige leeftijd predikant werd, had ik een rugzak. Ik wist dat dingen soms anders lopen dan je graag zou willen en dat God je gebed niet altijd verhoort. Want ik had gebeden dat mijn ouders geen visum zouden krijgen om naar Indonesië te gaan, maar dat kregen ze wel, en tot mijn verbazing zelfs vrij gemakkelijk. Die ervaring heeft mij geholpen om in het pastoraat goed te leren luisteren en soms ook te horen wat mensen niet zeggen.”

In Baarn vierden zendingskinderen jarenlang gezamenlijk het kerstfeest. Wat betekenden die bijeenkomsten voor hen?

„Deze kerstvieringen werden voor de gereformeerde zendingskinderen uit pleeggezinnen en internaten georganiseerd in het Zendingscentrum, een grote villa in Baarn. Dat waren fijne bijeenkomsten, waar lotgenoten ervaringen met elkaar deelden. Ze keken er ieder jaar naar uit. De hervormde zendingskinderen hadden dat niet. Zij leefden daardoor veel meer in een isolement.”

Diverse geïnterviewden kregen ernstige psychische problemen. Wat was het meest helpend om het trauma van de scheiding een plek te geven?

„Mijn visie is: We zijn als zendingskinderen allemaal beschadigd, maar de mate waarin verschilt. Dat zie je ook in ons gezin. Twee van de vier kinderen zijn zwaar in therapie geweest, de andere twee niet. In het algemeen is het voor zendingskinderen heel belangrijk geweest dat een therapeut of iemand anders in hun omgeving bevestigde dat het niet normaal was wat hun ouders deden, dat de pijn die ze daarover voelden terecht was, dat ze begrepen werden.”

Welke invloed had het verdriet van de zendingskinderen op hun persoonlijke geloof?

„Ik heb de indruk dat ongeveer de helft nog steeds gelovig is, van wie een deel ook actief is in de kerk. Dat de andere helft het geloof is kwijtgeraakt, heeft soms te maken met de ervaring als zendingskind, maar past voor een deel ook in de algemene trend van de secularisatie.

Meerdere kinderen hoorden van hun ouders dat zij de scheiding van hun kinderen ervoeren als een offer, zoals Abraham Izak moest offeren. Voor mij is het wezenlijk dat het offer van Izak uiteindelijk niet plaatsvond. De engel des Heeren greep in. Ik denk ook aan Hagar en Ismaël, die de woestijn in gestuurd werden. Dat betekende in feite hun dood. Maar God greep in. Hij hoorde de roep van Ismaël, staat er. Kinderen gaan God aan het hart, zo blijkt ook uit Psalm 8 en Psalm 103. Dat is voor mij bepalend in de houding die je als ouders ten opzichte van je kinderen moet hebben.”

De scheidingservaringen in het boek dateren van decennia geleden. Zijn deze situaties nu geschiedenis?

„Vanaf de jaren zestig verandert het zendingswerk door diverse omstandigheden. Daarbij speelde mee dat zendingswerkers steeds vaker werden opgevolgd door mensen uit het land waar ze werkten. Zo nam een Javaanse docent uiteindelijk de plaats van mijn vader in. Ook werd het reizen eenvoudiger, zodat Nederlanders makkelijker voor korte tijd op en neer konden gaan om zendingswerk te ondersteunen.

Vanaf de jaren tachtig werd het steeds meer als ongewenst gezien om kinderen in Nederland achter te laten wanneer zendelingen naar het buitenland vertrokken. Het idee dat je pas echt een zendeling was als je je hele leven aan de zending wijdde, als ”lifetime missionary”, werd ook minder sterk. Tegenwoordig zie je bijna altijd dat gezinnen naar Nederland terugkeren als de kinderen voortgezet onderwijs gaan volgen. Bij Amerikaanse zendingsorganisaties komt het nog wel geregeld voor dat ouders en kinderen gescheiden worden.”

Stopt uw aandacht voor dit thema nu het boek is verschenen, of krijgt het een vervolg?

„Op 31 mei en 1 juni wijdt de Protestantse Theologische Universiteit er een congres aan. In juni, als corona hopelijk is geluwd, willen we een reünie voor zendingskinderen houden. Een beetje zoals het vroegere zendingskerstfeest in Baarn, dat in 1974 voor het laatst werd georganiseerd, maar dan in de zomer en met de hervormde en eventueel andere zendingskinderen erbij. Dan is er gelegenheid om herinneringen te delen. Dat is heel belangrijk. Tijdens de interviews merkte ik bij sommigen dat het voor hen helend werkte dat ze hun verhaal aan mij konden vertellen. Ik ben mijn zus daarom dankbaar dat ze er bij mij op heeft aangedrongen om dit boek uiteindelijk toch te schrijven.”

zendingserfgoed.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer