Debat over toelating wel geluwd, niet gestild
Het kabinet-Rutte IV morrelt de komende jaren niet aan de vrijheid van scholen om een toelatingsbeleid te voeren. Maar de Tweede Kamer wilde vorig jaar wel af van de identiteitsverklaringen. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar?
De linkse en liberale partijen in de Tweede Kamer voeren al jaren een gevecht tegen de bevoegdheid van bijzondere scholen om leerlingen die niet bij de school passen, te weigeren. De meerderheid van de politieke partijen vindt dat scholen alle kinderen en ouders moeten toelaten die de grondslag van de school respecteren. Respect tonen voor de grondslag gaat minder ver dan het onderschrijven van de grondslag. Respect tonen betekent dat ouders zich wel houden aan de regels van de school, maar dat ze de grondslag van de school niet of niet helemaal onderschrijven. Enkele procenten van het totale scholenbestand maken gebruik van de mogelijkheid om onderschrijving van de grondslag te vragen. Dat zijn vooral orthodox-joodse, islamitische en reformatorische scholen.
Deze scholen kiezen voor een gesloten toelatingsbeleid om het onderwijs en het schoolklimaat zo nauw mogelijk bij de geloofsopvoeding van de achterban te laten aansluiten, ook qua leefwijze en mediagebruik. Vandaar dat er onder meer regels zijn over mediagebruik en kleding.
De scholen hebben het recht aan hun zijde. Er bestaat vrijheid van (in)richting van het onderwijs. Op basis daarvan mogen bijzondere scholen leerlingen weigeren als zij (en hun ouders) de grondslag van de school niet onderschrijven of respecteren. De Onderwijsraad onderstreepte de afgelopen jaren in diverse adviezen over de vrijheid van onderwijs, de wenselijkheid van de ruimte die orthodoxe scholen hebben om een strikt toelatingsbeleid te voeren. Als scholen niemand zouden kunnen weigeren, zou dat in het uiterste geval kunnen leiden tot verandering van de grondslag van de school, zo redeneert de raad.
De Tweede Kamer probeert al jaren om een stukje van de vrijheid van orthodoxe scholen af te nemen, namelijk door scholen te gaan verplichten om ook kinderen (en ouders) toe te laten die de grondslag van de school ‘alleen’ respecteren. In eerste instantie voerden PvdA, GroenLinks, SP en D66 het argument aan dat bijzondere scholen door hun strikte toelatingsbeleid onvoldoende bijdragen aan de integratie van nieuwkomers en van kinderen met een achterstand. Maar dat argument bleek geen stand te houden. Hoe de populatie van de scholen eruitziet, hangt namelijk vooral af van de wijk waarin de onderwijsinstelling zich bevindt.
De PvdA gooide het daarom over een andere boeg, namelijk van de gelijkheid. Dat argument doet het goed in het Haagse. De sociaaldemocraten willen er zelfs de Grondwet voor wijzigen en vervolgens kunnen er wetten komen die het toelatingsbeleid van scholen aan banden leggen.
Regeerakkoord
Het ziet er niet naar uit dat in deze kabinetsperiode de vrijheid van scholen om een eigen toelatingsbeleid te voeren, zal verdwijnen. Op initiatief van de ChristenUnie is er in het regeerakkoord een passage opgenomen waarin staat de coalitiepartijen artikel 23 van de Grondwet niet gaan wijzigen of medewerking verlenen aan wijziging.
In het regeerakkoord staat letterlijk: „Onderscheid bij toelating vanwege de grondslag van de school mag niet tegelijk direct onderscheid inhouden op grond van ras, nationaliteit, seksuele geaardheid of burgerlijke staat. Daarmee is er geen noodzaak om artikel 23 van de Grondwet aan te passen.”
De eerste zin van de passage uit het regeerakkoord duidt op de huidige praktijk, gebaseerd op de Algemene wet gelijke behandeling. De tweede zin duidt aan dat de regeringspartijen het ingediende PvdA-initiatiefwetsvoorstel niet gaat steunen.
ChristenUnievoorman Segers is ingenomen met deze passage. In een interview met het Reformatorisch Dagblad stelde hij daarover: „En wat ook belangrijk is, de komende kabinetsperiode gaan we niet morrelen aan de onderwijsvrijheid.”
Identiteitsverklaringen
Maar daarmee zijn alle zorgen omtrent de onderwijsvrijheid in de zojuist begonnen kabinetsperiode niet verdwenen. Een belangrijk instrument voor scholen om het toelatingsbeleid vorm te geven, zijn de zogenoemde identiteitsverklaringen.
Die kwamen tot stand toen er enkele tientallen jaren geleden ook een discussie over het toelatingsbeleid plaatsvond. Er was toen onduidelijkheid over criteria die orthodoxe scholen hanteerden bij het al dan niet toelaten van leerlingen en hun ouders. Een belangrijke eis vanuit politiek en samenleving was dat het toelatingsbeleid consequent en consistent moest zijn. Zodoende moest willekeur worden voorkomen. De scholen pakten deze handschoen op en gingen aan de slag om hun identiteit nader uit te werken en op papier te zetten. In de identiteitsverklaringen zetten de scholen uiteen wie ze zijn en waarop ze hun beleid baseren.
Over de identiteitsverklaringen in het reformatorisch onderwijs is de afgelopen anderhalf jaar veel te doen geweest. In eerste instantie werd daarin namelijk ook homoseksualiteit afgewezen. Uiteindelijk leidde het debat ertoe dat de Tweede Kamer in oktober vorig jaar een motie van SP, PvdA en GroenLinks aanvaardde waarin staat dat er een eind moet komen aan alle identiteitsverklaringen.
Uitvoering niet mogelijk
Overigens is het nog niet zover gekomen. Nadat de Tweede Kamer de moties in oktober vorig jaar aanvaardde, moest toenmalig minister Slob voor Basis- en Voortgezet Onderwijs aan de Kamer laten weten wat hij met de moties ging doen. Tot zijn vertrek, vorige week, gebeurde dat niet. Dit is dus nu de verantwoordelijkheid van de nieuwe minister, de VVD’er Wiersma. Maar die kan met de afspraak uit het regeerakkoord in de hand eigenlijk niet anders concluderen dan dat de uitvoering van de gewraakte motie in déze kabinetsperiode niet mogelijk is.
Door de passage in het regeerakkoord is de discussie over de vrijheid van onderwijs dus wel enigszins geluwd, maar zeker niet gestild.