Moeten ouders instemmen met de grondslag van de school of is respecteren voldoende? Christelijke scholen maken verschillende keuzes als het gaat om hun toelatingsbeleid. Eén ding is zeker: de praktijk is genuanceerder dan de woorden ”open” en ”gesloten” doen vermoeden. Vier onderwijsbestuurders bieden een blik achter hun beleid.
„Kerk, school en gezin moeten dezelfde taal spreken”
De eenheid tussen kerk, school en gezin krijgt het beste vorm met een gesloten toelatingsbeleid, stelt Jan-Willem de Leeuw. Hij is bestuurder van de Coöperatie ZWN, een samenwerkingsverband van acht reformatorische basisscholen in het zuiden en westen van Nederland. Alle scholen vragen ouders de grondslag van de school te onderschrijven.
Kinderen vormen en voorbereiden op het leven in een „samenleving die steeds verder van het christelijk geloof afstaat” moet volgens de bestuurder gebeuren vanuit de eenheid met het gezin en de kerk. „Het is belangrijk dat kinderen eerst op een fundament leren staan voordat we ze de maatschappij in leiden. Zonder dat fundament kunnen ze weggeslagen worden door de vragen die onze sterk geseculariseerde samenleving stelt. Daarom pleit ik ervoor dat de eigen overtuiging in een veilige omgeving vorm krijgt.”
Als gezin en school niet dezelfde taal spreken, kan een kind in de klem komen te zitten tussen wat vader en moeder zeggen en wat de school zegt, stelt De Leeuw. „Een kind wil aan beide loyaal zijn. Het komt de veiligheid van een kind niet ten goede als het moet kiezen tussen opvattingen.” De Leeuw vreest dat bij een bredere leerlingenpopulatie verschillen over de rug van kinderen worden uitgespeeld. „Het lijkt me niet goed als een kind al zo jong moet opboksen tegen de klas om zijn standpunt te verdedigen.”
Tegelijk vindt hij het belangrijk dat kinderen hun eigen opvattingen leren uitdragen. In navolging van de theoloog dr. W. Aalders vergelijkt De Leeuw het gezin met een stadje. De kinderen gaan naar buiten via de poort – de school. „School is de plek waar ze leren omgaan met de maatschappij buiten. Dat gaat stapsgewijs. Een kleuter wil je nog niet confronteren met de wereld. Zo’n kind moet je vooral duidelijk maken waar we als christenen voor staan. Een leerling uit vwo-6 moet meer toegerust zijn om zelf naar buiten te gaan.”
De Leeuw wijst erop dat ouders kiezen voor een school met een gesloten beleid omdat hun kind daar dezelfde waarden en normen meekrijgt als thuis. Het toelatingsbeleid staat op zijn scholen dan ook niet ter discussie. Een enkele keer krijgt hij een aanmelding van ouders die niet horen bij een kerk uit de achterban. Vaak gaat het dan om mensen uit het buitenland die een christelijke school zoeken, zoals expats en vluchtelingen. „Meestal constateren zij na één gesprek dat ze bij ons niet op hun plek zitten. We proberen hen dan door te verwijzen naar een school die beter bij hen past.” Een enkele keer gebeurde het dat kinderen uit een vluchtelingengezin „om reden van barmhartigheid” toch werden toegelaten.
Een open toelatingsbeleid betekent in de ogen van De Leeuw verlies van het ideaalbeeld van kerk, gezin en school. „Wellicht verlies je dan ook een stukje veiligheid. Dat zou ik jammer vinden.” Ook wijst hij op het gevaar dat ouders die de grondslag niet onderschrijven via een medezeggenschapsraad invloed kunnen uitoefenen.
Niet achtergrond, maar motivatie ouders geeft doorslag
Een brede dorpsschool met een mild geestelijk klimaat. Zo karakteriseert bestuursvoorzitter Frans Tollenaar christelijke basisschool D’n Akker in Waarde. De Zeeuwse school, die zo’n 120 leerlingen telt, voert een open toelatingsbeleid. Tollenaar: „Dat betekent dat ouders de grondslag moeten onderschrijven of respecteren. Ook kinderen die thuis niet worden opgevoed met het christelijk geloof, zijn hier dus welkom.”
Aan die toelating is wel een aantal voorwaarden verbonden. „Zo verwachten we dat ieder kind aan alle activiteiten actief meedoet”, zegt de bestuursvoorzitter. „Als de juf gaat bidden, vouwt dus elk kind zijn handen en sluit iedere leerling zijn ogen. Zo zijn er nog wat regels waaraan de leerlingen zich moeten houden. En als kinderen thuis begeleiding nodig hebben met het leren van een psalm of vraag uit de Heidelbergse Catechismus, moeten ouders bereid zijn die hulp te bieden. Dat is een verplichting. Geeft een echtpaar vooraf aan dat het dat niet ziet zitten, dan laten we een leerling niet toe op D’n Akker.”
In de vier jaar tijd dat Tollenaar in het schoolbestuur zit, is weigering van een leerling nog geen enkele keer voorgekomen. „Ouders weten heel goed waarvoor onze basisschool qua identiteit staat”, verklaart hij. „In de toelatingsgesprekken proef ik bij hen vaak een grote bereidheid om hun kinderen met ons in dezelfde lijn op te voeden. Formeel geeft het minimaal respecteren van de grondslag van onze school de doorslag voor het wel of niet toelaten.”
Het „beleid van mildheid” zoals D’n Akker dat voert, werkt in de Zeeuwse context goed, zegt Tollenaar. Hij wijst erop dat het dorp Waarde vooral een „gereformeerdegemeentebolwerk” is. „Dat zie je terug in de leerlingpopulatie. Verreweg de meeste kinderen komen uit een reformatorisch gezin. Een grote toeloop van niet-christelijke leerlingen valt hier ook niet te verwachten. Ik kan me voorstellen dat je als school in een volstrekt seculiere omgeving –waarin die kans wel aanwezig is– andere afwegingen maakt als het gaat om het toelatingsbeleid.”
Dat de leerlingpopulatie op D’n Akker iets breder is dan enkel reformatorische kinderen, is niet erg, meent Tollenaar. „We hebben als school een open houding naar de samenleving. Het is mooi als kinderen zich op onze school oefenen in het omgaan met verschillen en leren waar het in dit leven werkelijk om draait: het geloof in Christus.”
Juist die diversiteit en het elkaar ontmoeten over kerkmuren heen, vindt de Zeeuwse bestuursvoorzitter buitengewoon waardevol. „We staan op school allemaal op het fundament van Gods Woord, dat is de hoofdzaak. Dat er op bijzaken wat variatie is, dat zij zo.”
Zolang het gezag van Gods Woord bovenaan staat, is er ruimte voor openheid, zegt Tollenaar. „Gaat dat gezag tanen, bijvoorbeeld omdat bestuursleden, ouders en leerkrachten dat niet meer breed onderschrijven, dan moet je voorzichtig zijn.”
Oefenen in samenleven op veelkleurige dorpsschool
Veelkleurig is de Oranje Nassauschool in Veen met recht te noemen. Nagenoeg alle dorpskinderen –christelijk, seculier en islamitisch– bezoeken de christelijke school in het Noord-Brabantse dorp. Zo’n 60 procent is kerkelijk betrokken, schat schoolleider Pieter Dirk Blom. De overige 40 procent niet. „We zijn de enige basisschool in Veen”, zegt de schoolleider. „Iedereen is welkom. Wel leggen we in het toelatingsgesprek sterk de nadruk op het feit dat we van ieder gezin respect verwachten voor de identiteit en alles wat daarbij komt kijken.”
Dat betekent concreet dat alle 284 kinderen meedoen met activiteiten die te maken hebben met het christelijk geloof. „Iedereen neemt dus deel aan de kerstviering en leert wekelijks een psalm”, zegt Blom. „Dat roept in de praktijk weinig weerstand op. Sporadisch komt het voor dat een ouder zegt: Wij hebben daar niets mee, moet ons kind dat ook? Ja, dat moet, is dan ons antwoord. Voor dit soort zaken maken we geen uitzonderingen.”
Daar hoort ook het omgekeerde bij. Blom: „Islamitische kinderen krijgen bijvoorbeeld vrij voor het Suikerfeest. Vaak ontstaan naar aanleiding van zulke momenten mooie gesprekken. Leerlingen worden daardoor al jong gestimuleerd om na te denken over waarom ze de dingen doen zoals ze die doen.”
De Oranje Nassauschool is een afspiegeling van de Veense samenleving, zegt Blom. „Kinderen leren hier al vroeg om op een goede manier met elkaar samen te leven – ook als ze over fundamentele zaken anders denken. Dat ze dat kunnen leren en oefenen binnen de bedding en veiligheid van een christelijke school, is ontzettend waardevol.”
Dat niet-christelijke leerlingen op de Oranje Nassauschool in aanraking komen met Gods Woord, is heel mooi, vindt de schoolleider. „Het ontroert me als ik een kind uit een islamitisch gezin over het schoolplein zie lopen met een versierde Bijbeltekst. Of als ik een seculier opgevoede leerling op een kerstviering eerbiedig uit de Bijbel hoor voorlezen. Het Woord is gezaaid. Wat het uitwerkt, weten we niet.”
Een divers publiek vraagt voorzichtigheid en fijngevoeligheid van leerkrachten, weet Blom. „Neem bijvoorbeeld Bijbelverhalen waarin gesproken wordt over de hel. Een islamitisch meisje vroeg eens: Mijn ouders geloven niet in de Heere, gaan zij dan verloren? Om in zo’n situatie evenwichtig en eerlijk Gods Woord te laten spreken, vereist veel tact.”
Af en toe hoort de schoolleider van reformatorische ouders terug dat ze het „ingewikkeld” vinden dat de school iets minder in het verlengde ligt van thuis. „Er is bij hen veel waardering voor het feit dat we kinderen in aanraking brengen met de Bijbel. Anderzijds ervaren ze soms dat onze inzet om begrijpelijk te spreken voor iedereen, wringt. Let erop dat jullie niet te veel water bij de wijn doen, onder meer als het gaat om het blijven aanleren van een breed spectrum van psalmen en liederen, is bijvoorbeeld een punt dat we vanuit hen weleens terughoren. Daarmee doen we dan onze winst. Zo houden we elkaar scherp.”
Gesloten beleid, ondanks terugloop leerlingen
Hoewel de Willem Teellinckschool in Achterberg (gemeente Rhenen) kampt met een forse terugloop van het aantal leerlingen, is directeur Hennie Koster stellig: een open toelatingsbeleid komt er wat hem betreft niet. Hij pakt de schoolgids erbij. „Het doel van ons onderwijs is dat de kinderen hun hoop op God leren stellen. Het is te weinig als ouders dit alleen respecteren. In feite onderschrijven ze dan het doel van de lessen niet.”
In de dertig jaar dat hij op de directiestoel zit, stond het gesloten toelatingsbeleid „nooit” ter discussie. Wel ervaart hij druk nu het leerlingaantal het afgelopen decennium flink is gedaald. In 2010 bezochten nog 220 kinderen de school; nu slechts 150. Koster wijt dat aan kerkverlating. „Ouders die hier nog als kind hebben gezeten, zoeken voor hun kinderen een andere school. Ze zijn niet meer betrokken bij een kerk.”
Een prognose laat zien dat het leerlingaantal in de toekomst waarschijnlijk stabiel blijft rond de 135. Wellicht zou de school verder van de opheffingsnorm –zo’n 105 leerlingen– vandaan blijven als die ook gezinnen zou verwelkom die niet bij een reformatorische kerk zijn aangesloten. Zeker omdat er geen andere school staat in het Utrechtse dorp.
Toch prakkiseert Koster niet over een open toelatingsbeleid. „Ouders die de grondslag van de school alleen respecteren, zullen in de praktijk aanlopen tegen keuzes die de school vanuit haar identiteit maakt”, vreest hij. „Ze zullen zich bijvoorbeeld afvragen: Wat heeft het voor meerwaarde als mijn kinderen de Heidelbergse Catechismus moeten leren?”
Ooit kreeg hij een niet-kerkelijk echtpaar aan zijn bureau dat een kind wilde aanmelden. „Ze woonden vlak bij de school, dus dat was makkelijk. Na drie sessies concludeerden we samen dat de keuze voor onze school tot vervreemding zou leiden.”
De school is opgericht voor ouders die de uitgangspunten van harte onderschrijven, stelt Koster. „Met respect kan ik niets. Respect heb je misschien ook voor de Koran. Als je dat onderschrijven loslaat, wat maakt het dan nog uit of je op deze of op een andere school zit?” Ook is de kans op verandering van de identiteit volgens hem groot als reformatorische scholen hun toelatingsbeleid opener maken.
Als het voortbestaan echt in gevaar komt, fuseert de directeur liever dan dat hij de deuren openzet voor leerlingen zonder kerkelijke achtergrond. „Het gaat om een fundamentele zaak. Juist daarom is het zo belangrijk dat ouders achter onze identiteit staan.”
De directeur hoopt op meer aanwas vanuit de eigen achterban. Niet alle reformatorische ouders uit Achterberg kiezen immers voor de Willem Teellinckschool. Leden van de gereformeerde gemeente in Nederland sturen hun kroost naar de Eben-Haëzerschool in Rhenen, vanwege de binding met dat kerkverband. Koster begrijpt dat niet goed, want „inhoudelijk zitten we op dezelfde lijn.” Met die doelgroep in het achterhoofd, werkt de school aan een „aantrekkelijk imago.”