Politiekontwikkelingssamenwerking
Ruim kwart miljoen abortusdiensten betaald, maar veel is onduidelijk

Ruim 250.000 per jaar, oftewel ruim 685 per dag. Minstens zo veel zogeheten abortusdiensten financierde Nederland gemiddeld in de afgelopen vijf jaar in ontwikkelingslanden.

beeld AFP, Gianluigi Guercia
beeld AFP, Gianluigi Guercia

Hoeveel daadwerkelijke abortussen met Nederlands belastinggeld worden betaald, is echter in nevelen gehuld.

Het Reformatorisch Dagblad (RD) deed een poging deze en andere cijfers te achterhalen. Daarvoor vroeg zij het ministerie van Buitenlandse Zaken hoeveel geld in de afgelopen vijf jaar werd besteed aan onder meer zogeheten „veilige abortussen”, abortuspreventie, moeder- en kindzorg, en om hoeveel abortussen het ging. Het departement blijkt hier geen zicht op te hebben.

Veel mensen weten dat er in Nederland ruim 30.000 abortussen per jaar plaatsvinden; ruim 82 per dag. Veel minder bekend is dat Nederland in het kader van ontwikkelingssamenwerking in arme landen inzet op onder andere toegang tot veilige abortus, en buiten de landsgrenzen zwangerschapsafbrekingen ook financieel mogelijk maakt. Negen vragen.

Waarom geeft Nederland geld uit aan onder meer abortussen in ontwikkelingslanden?

Onder meer door een gebrek aan kennis en geld spelen in arme landen tal van problemen op het gebied van seksualiteit en voortplanting. Te denken valt aan aids, maar ook aan vrouwen die op een gevaarlijke manier een abortus ondergaan. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) sterven er 47.000 vrouwen per jaar aan de gevolgen van onveilige abortus, en houden jaarlijks 5 miljoen vrouwen blijvend letsel over.

Naast voorlichting en het voorkomen van ongewenste zwangerschappen, zien velen heil in het breed toegankelijk maken van „veilige abortus.” Met een veilige abortus wordt bedoeld dat die professioneel en dus in medische zin veilig voor de moeder wordt uitgevoerd.

Naast zaken als voedselzekerheid en onderwijs is het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid gericht op het bevorderen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, kortweg SRGR. Nederland heeft op het terrein van SRGR vier resultaatgebieden bepaald, zoals „betere toegang tot anticonceptiemiddelen en medicatie, waarmee vrouwen, meisjes en jongeren o.a. zelf kunnen bepalen of, wanneer en hoeveel kinderen te krijgen” en „betere publieke en private gezondheidzorg voor seksuele en reproductieve gezondheid, met inbegrip van veilige abortussen.” Het SRGR-beleid zorgt er dus ook voor dat er abortussen worden voorkomen.

Hoeveel belastinggeld is gemoeid met SRGR-beleid?

Van de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) werd in de periode 2016-2020 jaar jaarlijks gemiddeld ruim 432 miljoen euro uitgetrokken voor SRGR en hiv/aids (kortweg SRGR). Veel ander beleid om de verre naaste te helpen, zoals onderwijs, komt er bekaaider vanaf.

De Tweede Kamer besprak recent de begroting van BHOS voor 2022. Die bedraagt zo’n 3,27 miljard euro, waarvan ruimschoots een half miljard euro bestemd is voor SRGR. Dat is meer dan vier keer zoveel als op diezelfde begroting is uitgetrokken voor onderwijs.

Via welke organisaties wordt het budget besteed?

Tal van organisaties krijgen een brokje van de honderden Nederlandse SRGR-miljoenen. Een groot deel van het budget gaat naar internationale organisaties. Buitenlandse Zaken noemt onder andere het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA), het VN-programma tegen hiv/aids (UNAIDS), de Global Financing Facility (GFF) en WHO „belangrijke multilaterale partners.”

Een ander groot deel van het budget betreft subsidies aan niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) zoals de International Planned Parenthood Foundation (IPPF) en kenniscentrum Rutgers.

Hoe moeten de ontvangers dit geld besteden?

Buitenlandse Zaken stelt dat de Nederlandse bijdragen aan programma’s en organisaties „over het algemeen niet-geoormerkt” zijn. Dat betekent dat Nederland doorgaans geld geeft dat organisaties naar eigen inzicht mogen besteden. In overeenkomsten met organisaties is niet vastgelegd hoe de verhouding tussen bijvoorbeeld anticonceptie en abortusdiensten moet zijn. Dit is „met name omdat het uitgangspunt de behoefte van vrouwen en meisjes zelf is.” Het departement zegt verder dat de Nederlandse bijdragen nooit alleen zijn gericht op het uitvoeren van „veilige abortuszorg”, maar op alle of meerdere onderdelen van het „SRGR-spectrum.”

Rapporteren de organisaties achteraf wél hoe vaak welke dienst is verleend met de Nederlandse bijdrage?

Nee. In de beantwoording van de vragen die het RD stelde, maakt het ministerie een- en andermaal duidelijk dat geen duidelijkheid gegeven kan worden over bijvoorbeeld het aantal mogelijk gemaakte veilige abortussen; de Nederlandse SRGR-financiering is niet uit te splitsen tot op het niveau van „specifieke interventies”, meldt het departement. En: „Het verzamelen van gedetailleerde data van specifieke diensten die worden aangeboden op het laagste (kliniek)niveau in alle landen (en districten) waar de partners actief zijn, is onhaalbaar gebleken.”

Wel zijn organisaties die financiering van Buitenlandse Zaken ontvangen verplicht om jaarlijks aan het ministerie te rapporteren. Het departement verplicht hen verder bij het International Aid Transparency Initiative (IATI) te rapporteren. Ook worden er, aldus Buitenlandse Zaken, „monitoringsmissies” uitgevoerd door ambtenaren uit Den Haag en door ambassadepersoneel. „Zo wordt de uitvoering van programma’s ook ter plaatse gecontroleerd.”

Opvallend is dat op de website nlontwikkelingssamenwerking.nl voor een deel van het SRGR-beleid wél uitgesplitste resultaten te vinden zijn. Zo wordt in de resultatenrapportage van 2020 het aantal vrouwen en meisjes met toegang tot „moderne anticonceptie” vastgesteld op 2,9 miljoen. Verder zijn 1,7 miljoen jongeren in dat jaar bereikt met „correcte informatie over seks, hiv/aids, zwangerschap en anticonceptie.” De reden dat hiervoor wél concrete getallen genoemd kunnen worden, is dat het om internationaal afgesproken indicatoren gaat, met een standaard methodologie of „output gerelateerde indicatoren”, aldus het ministerie.

Nederland heeft dus geen zicht op de precieze besteding. Waar komt het aantal van ruim 250.000 „abortusdiensten” per jaar dan vandaan?

Het ministerie wijst erop dat er een aantal internationale maatschappelijke organisaties zijn die een ongeoormerkte bijdrage van Nederland krijgen en bij wie „de toegang tot en kwaliteit van veilige abortuszorg nadrukkelijk centraal staat in hun werk.” Het gaat hierbij om vijf ontvangers: Ipas, the Safe Abortion Action Fund (SAAF), Marie Stopes International (MSI, tegenwoordig MSI Reproductive Choices), de International Planned Parenthood Foundation (IPPF) en Population Services International (PSI).

Buitenlandse Zaken zette op een rijtje hoeveel geld zij in de periode 2016-2020 van Nederland ontvingen, wat hun totale jaarlijkse budget was en hoeveel „abortusdiensten” zij leverden. De vijf partijen voerden jaarlijks gemiddeld circa 11,5 miljoen abortusdiensten uit. Alleen al MSI leverde in 2019 6,5 miljoen abortusdiensten.

Het RD berekende op basis van de aangeleverde cijfers hoeveel abortusdiensten Nederland financieel mogelijk maakte. Wanneer de Nederlandse bijdrage wordt afgezet tegen het totale budget van de organisaties, ontstaat een beeld van het aantal abortusdiensten waarvan kan worden aangenomen dat die met Nederlands belastinggeld mogelijk gemaakt werden. Gemiddeld blijkt het te gaan om ruimschoots 250.000 abortusdiensten per jaar – ruim 685 per dag. Het gemiddelde is gedurende de afgelopen vijf jaar wel afgenomen.

„Abortusdiensten”, is dat hetzelfde als abortussen?

Nee. Het ministerie zegt een „brede interpretatie” van de term abortusdiensten te hanteren, „in lijn” met de richtlijnen van de WHO. „Voorbeelden van abortuszorg kunnen zijn een gesprek tussen een arts en een vrouw, waarbij zij volledige informatie krijgt over al haar mogelijkheden bij een ongeplande zwangerschap, inclusief veilige abortus; of de medische zorg voor een vrouw die bij een kliniek komt met bloedingen na een onveilige abortus”, aldus Buitenlandse Zaken. Hoewel het beëindigen van ongeboren leven niet wordt genoemd als voorbeeld, is niet uitgesloten dat deze handeling de hoofdmoot van de ruim 250.000 ‘Nederlandse’ abortusdiensten is.

Verder wijst het departement erop dat SAAF, IPPF, MSI, Ipas en PSI verschillende methoden hanteren voor het tellen van abortusdiensten.

Mogelijk financiert Nederland in totaal fors meer dan de berekende ruim kwart miljoen abortusdiensten. De algemene bijdrage aan de vijf partijen bedraagt namelijk niet meer dan 3,4 procent van het Nederlandse budget voor SRGR: gemiddeld minder dan 15 miljoen euro van het jaarlijkse gemiddelde van 432 miljoen euro.

Wat valt over de besteding van het overige SRGR-geld te zeggen?

Duidelijk is dat er ook buiten de zogeheten „centrale financiering” aan IPPF, SAAF, MSI, PSI en Ipas geld wordt besteed aan zaken waar onder andere de pro-life-beweging tegenstander van is. Geregeld is een van de genoemde ontvangers ook de uitvoerende organisatie.

In de afgelopen jaren werden ieder jaar meer dan honderd „activiteiten” gefinancierd. Daaronder vallen bijvoorbeeld bijdragen aan internationale organisaties, ngo’s en aan specifieke programma’s.

Voor een deel van de –afgelopen en lopende– activiteiten is op nlontwikkelingssamenwerking.nl naast een samenvatting ook een „beoordelingsdocument” te vinden. Daarin wordt beschreven wat de plannen van de uitvoerende organisaties zijn.

Voor een ander deel van de activiteiten is op de website geen beoordelingsdocument te vinden. Soms moet de geïnteresseerde lezer het doen met een samenvatting van één zin. Buitenlandse Zaken stelt dat de resultaten in IATI openbaar zijn.

Uit de beschikbare informatie op nlontwikkelingssamenwerking.nl blijkt dat het verbeteren van (de toegang tot) zogeheten veilige abortuszorg onderdeel is van diverse „activiteiten.”

Daarnaast duikt ook de term comprehensive sexuality education (CSE), oftewel „uitgebreide” of „alomvattende” seksuele voorlichting, meerdere keren op.

Christelijke organisaties zien CSE als een gevaar voor kinderen. In een petitie van onder andere Family Watch International staat dat CSE-programma’s veel verder gaan dan traditionele seksuele voorlichting, „aangezien ze jongeren indoctrineren om radicale seksuele en genderideologieën te omarmen, seksuele rechten en abortus bevorderen en promiscuïteit (vrije liefde, CH), risicovol seksueel gedrag en seksueel genot aanmoedigen, zelfs voor de allerjongste kinderen.”

In een document over een programma in het Afrikaanse Burundi wordt het verminderen van bevolkingsgroei een „topprioriteit” genoemd. In een ander beoordelingsdocument wordt gesteld dat iedere inspanning die bijdraagt aan het verzachten van „de demografische druk” in Burundi, bijdraagt aan „de bescherming van het milieu en het verminderen van de effecten van klimaatverandering.” Ook staat er dat er behoefte is aan het „beheren/controleren” van vruchtbaarheid.

Ook in Jemen loopt er een project waarvan de „focus” onder andere ligt op het verlagen van het vruchtbaarheidscijfer. De vraag is hoe zo’n vooraf gesteld doel zich verhoudt tot het uitgangspunt dat de wens van vrouwen en meisjes leidend is.

Overigens gaat een van de SRGR-uitgaven níét naar abortusgerelateerde zaken, of draagt het juist bij aan het voorkomen van abortus.

Zijn er eerder cijfers naar buiten gekomen over het aantal mogelijk gemaakte abortusdiensten?

Het is voor het eerst in jaren dat er, door navraag en berekening door het RD, weer aantallen naar buiten komen over het aantal door Nederland betaalde abortusdiensten. Een aantal jaar geleden publiceerde het ministerie cijfers over het aantal mogelijk gemaakte „(post-)abortusdiensten”: 2,08 miljoen in 2017; ongeveer zestien keer zo veel als in 2016.

Zoals genoemd, stelt het ministerie dat het onhaalbaar is gebleken om gedetailleerde data te verzamelen van specifieke diensten die worden aangeboden op de het laagste niveau in alle landen „waar de partners actief zijn.” Dit is tot en met 2017 wel geprobeerd, maar leidde in de praktijk tot „onvolledige en onvoldoende vergelijkbare data.” Verder was er vanuit de Tweede Kamer een verzoek om resultaten op een andere manier te rapporteren.

Het grote verschil tussen de cijfers van 2016 en 2017 heeft volgens het ministerie verschillende redenen, waaronder onjuiste verwerking van resultaten van organisaties.

De gegevens over deze twee jaren moeten al met al als onbetrouwbaar worden beschouwd. Aangezien ook de inspanningen van het RD een onvolledig beeld opleveren van het aantal mogelijk gemaakte abortusdiensten en geen zicht geven op het aantal abortussen, zijn betrouwbare cijfers hierover voor zover bekend niet beschikbaar.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Meer over
Abortus

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer