Een warm huis, mét en zonder houtvuur
Als kind wist ik al dat ik hier niet hoorde, in dit platte land met zijn gure klimaat. Ik verdraag de vreselijke natuurverschijnselen als ijs en sneeuw nauwelijks. Daarom wist ik al heel jong dat als ik hier dan toch moest zijn, een houtkachel die tikt en loeit en de huiskamer vult met alle warme, mediterrane kleuren van een opkomende zon, onmisbaar was.
Na ons trouwen zijn we begonnen in een flatje. Op winteravonden liepen we dan vaak een rondje door de buurt op zoek naar de geur van houtvuur. Als we zelf toch ooit een huis met houtkachel zouden kunnen bewonen…
In de negentiger jaren werd onze droom werkelijkheid. We kochten een huis mét houtkachel.
Dolgelukkig trokken we met kettingzaag en bijl de bossen in om met een kruis gemerkte bomen te oogsten. Onze kinderen hielpen mee met het stapelen van hout in ons houthok.
En ’s avonds werd er gevochten om dat plekje voor de kachel. Op mistige dagen, als de schoorsteen niet wilde trekken, hoestten we de longen uit ons lijf – wat waren we gelukkig.
De kinderen gingen de deur uit en tien jaar geleden verhuisden mijn vrouw en ik naar een boerderijtje op het platteland van Friesland. Een huis zonder houtkachel. Om vol te houden gaven de kinderen mij het boek ”De man en het hout”.
Na één winter lieten we het dak openzagen en werd onze Jacobus geplaatst, een echte Friese houtkachel.
En als onze kinderen en kleinkinderen kwamen dan werd er weer gevochten om dat plekje voor de kachel.
Zelfs als de kachel niet brandde.
In de lange coronazomer van 2020, toen de grenzen dichtbleven, kwam iedereen naar het noorden: vrienden, kinderen en kleinkinderen, zelfs mijn oude schoonmoedertje van 92 jaar. Ons erf stond vol met tenten, de pipowagen was bezet, we kochten een oude Eriba-caravan om iedereen te kunnen huisvesten. We aten aan lange tafels onder de bomen en ’s avonds stookten we onverantwoord hoge vuren in een oude oliedrum. Met onze ogen volgden we de vonkenregens die opstegen uit de ton, bang dat ze zouden landen op de rieten kap van ons huis, maar altijd doofden ze op tijd en dan zagen we alleen nog de sterren.
De wijnflessen waren bijna leeg toen een van de kinderen zei: „Eigenlijk kan dit niet meer.” In de verte klonk de roep van een uil, de hond zuchtte diep in zijn slaap, verder bleef het stil.
Eerder die avond hadden we lange en soms heftige discussies gevoerd over de desastreuze invloed van de mens op de natuur. De meerderheid van ons gezin bleek al overtuigd vegetariër te zijn.
Gelukkig de ouders wier kinderen een voorbeeld willen zijn!
En toen was het gesprek dus gekomen op dat wat ons allen zo lief was: het stoken van een houtvuur.
Ik voelde al snel waar het heen zou gaan en in een poging de zaak af te leiden, vertelde ik over de vuurtjes die ik als kind met mijn vriendjes stookte op het terreintje naast ons huis. En hoe dat op een dag uit de hand was gelopen, zo erg dat we naar huis gevlucht zijn. „Ik zie mezelf nog zitten op de bank bij het raam totdat ik met een mengeling van schrik en trots de sirenes van de brandweerwagens aan hoorde komen”, zei ik.
Ze lachten om mijn kinderavontuur maar lieten zich niet afleiden. Na een tijdje mijmerend in de vlammen gekeken te hebben, sprak een van mijn zoons toen dus die woorden: „Eigenlijk kan dit niet meer.”
Sindsdien is er veel gebeurd. We wonen nu twee maanden in de binnenstad van Sneek. Los van alle huizengekte die het land in de greep hield, vonden wij een oud pand dat, samen met andere huizen daar, prachtig gerestaureerd wordt. En in dat proces is er een knop omgegaan, wij gaven de opdracht ons huis ‘gasloos’ op te leveren, een dure en ingewikkelde klus.
Dus nu staat er een warmtepomp op het dak. Er zijn geen radiatoren, er is al helemaal geen houtkachel…
We hebben het huis een beetje mediterraans ingericht. Niet zoals ons boerderijtje met allemaal gedekte kleuren, nee wij wilden nu een huis met veel warme kleuren. Aan de wand hangt een wollen kelim. Er liggen kleden op de gietvloer. Er zijn plaids in warme tinten. Voor de ramen hebben we oude Egyptische luiken bevestigd.
Vier weken geleden zijn alle kinderen en kleinkinderen geweest. We aten een vegetarische Syrische lunch en vierden het leven in onze nieuwe keuken.
En ’s avonds hadden we het over de coronazomer van een jaar geleden. Over de maaltijden onder de bomen. Over de hond die we moesten achterlaten. Over de ontzagwekkende sterrenhemel. En over de vuren die we daar stookten.
„Jullie hebben veel achtergelaten”, zei een van de kinderen.
Zoals we lang geleefd hebben, zo kan het niet meer, zei ik. Of nee, dat zei ik niet, niemand zei dat – die woorden lichtten op in onze gedachten. Ik keek naar hen: onze kinderen, nu volwassen mensen, jonge gezichten, het leven nog voor zich, ouders van onze kleinkinderen.
„Ach de tijd dat vuur nodig was voor warmte is toch echt voorbij”, probeerde iemand nog. Maar die woorden waren overbodig. Allemaal voelden we hoe heerlijk warm ons nieuwe huis is, ook zonder houtkachel.
Het is goed zo. Het is meer dan goed. Maar in de nachten droom ik van een wit huisje aan zee in een Spaans dorpje.