Mag een abortus worden uitgevoerd zodra een ongepland zwangere vrouw haar voornemen daartoe heeft doorgesproken met haar arts? Nee, zegt de wet, na het gesprek moeten er minimaal vijf dagen zijn verstreken voordat deze de ingreep mag uitvoeren. Als het aan D66 ligt, wordt die verplichte minimale beraadtermijn zo snel mogelijk geschrapt. Zes vragen.
Waarom wil D66 van die bepaling af?
Als belangrijkste argument noemt de partij dat de in 1984 van kracht geworden beraadtermijn „evident paternalistisch” zou zijn, en daarmee niet meer van deze tijd. De bepaling verlaagt de vrouw tot een persoon die zonder een vijfdaagse bedenktijd niet in staat zou zijn autonoom beslissingen te nemen, vond oud-Kamerlid en initiatiefneemster Pia Dijkstra. Zij droeg het stokje over aan Rob Jetten, de nummer 2 van de partij achter Sigrid Kaag, die de initiatiefwet binnenkort in de Tweede Kamer hoopt te verdedigen.
Dat het CDA/VVD-kabinet-Van Agt/Wiegel destijds zo’n beraadtermijn in de wet opnam, is volgens D66 achteraf bekeken inconsistent. De partij wijst erop dat de wetgever met de wet heeft geprobeerd een balans te vinden tussen twee waarden, namelijk de bescherming van het ongeboren leven en de zelfbeschikking van de vrouw. Uit de wet volgt dat de vrouw uiteindelijk degene is die de balans moet opmaken, in samenspraak met de arts. Zij is degene die de twee waarden moet afwegen en dan tot een beslissing komt. Logisch is dan ook, vindt D66, dat de arts en de vrouw samen nagaan of er een beraadtermijn nodig is om tot een zorgvuldig besluit te komen en zo ja, hoe lang die moet zijn. Dat zou passen bij de rol die de vrouw in de wet krijgt toebedeeld.
Een verplichte keus voor vijf dagen is volgens de partij achteraf gezien volstrekt willekeurig. Dat zou impliceren dat de waarde om het ongeboren leven te beschermen pas voldoende aan bod komt als de beraadtermijn op z’n minst vijf dagen heeft geduurd, zegt D66, en dat gaat er bij de partij niet in.
Vindt de rest van de Tweede Kamer dat een overtuigend argument?
Ja, voor de keus om alle nadruk te leggen op de autonomie van de vrouw krijgt D66 bij een ruime meerderheid van de Kamer de handen op elkaar. Wat daar op de achtergrond zeker bij meespeelt, is dat de onderzoekers die in opdracht van het kabinet-Balkenende IV de abortuswet evalueerden al in 2005 hun vraagtekens plaatsten bij de verplichte minimale beraadtermijn. In hun rapport deden zij de aanbeveling de wetsbepaling af te zwakken. Die moest niet spreken van minimaal vijf dagen, maar „van een zodanige bedenktijd als nodig is om in de gegeven omstandigheden tot een weloverwogen besluit te komen.”
Van die voorzet maakt D66 nu dankbaar gebruik. Niet voor het eerst overigens; in 2008 deed de partij samen met VVD en GroenLinks al een vergelijkbare poging. Die strandde destijds omdat de ChristenUnie toen in het regeerakkoord met CDA en PvdA had laten opnemen dat Balkenende IV de vaste beraadtermijn van vijf dagen zou handhaven. De discussie is daarna nooit meer weggeweest.
Wat vinden de christelijke partijen van het plan?
CDA, ChristenUnie en SGP zijn tegen het schrappen van de bepaling. Evenals DENK overigens, zo bleek eind februari. Het argument van het toenmalige kabinet-Van Agt/Den Uyl dat de bepaling (een groep) vrouwen behoedt voor een overhaaste keus is volgens hen nog steeds valide; of die groep nou heel groot is of heel klein.
In een column in het christelijke blad De Nieuwe Koers betoogde theoloog Stefan Paas recent min of meer hetzelfde. Dat hoogopgeleide, moreel bekwame, zelfstandige burgers zich uit solidariteit beperkingen laten opleggen om zo zwakkeren te beschermen, soms ook tegen zichzelf, is volgens hem iets wat voluit bij het mensbeeld van linkse partijen past. „Volgens PvdA, PvdD, SP en GL moeten we Chantal en Marja beschermen tegen onbezonnen aankopen en rookreclames en moeten we niet blind uitgaan van hun goede bedoelingen wanneer zij een onderneming starten of in de top van Shell werken”, schrijft Paas. „Maar als het om abortus gaat, veranderen vrouwen blijkbaar en masse in verstandige mensen die nimmer onder druk van derden staan, alle gevolgen van hun keuzes kunnen overzien en louter gedreven worden door nobele motieven. Dit schijnt progressief te zijn, maar met links heeft het weinig te maken”, aldus de theoloog.
De christelijke partijen vinden het verder een manco dat het handhaven van de beraadtermijn vrouwen volgens D66 of grote problemen bezorgt, ofwel nauwelijks meerwaarde biedt, terwijl er amper empirisch onderzoek is waaruit het een of het ander blijkt; in elk geval niet in Nederland. In het evaluatierapport van 2005 staat dat de groep vrouwen die gaandeweg de bedenktijd meer en meer gaat twijfelen over hun voornemen zo’n 7 tot 9 procent bedraagt. Bij ongeveer 80 procent verandert de keus in die periode niet. Of dergelijke cijfers pleidooien voor afschaffing kunnen onderbouwen, is nog maar de vraag. Kanttekening bij dit onderzoek is bovendien dat het slechts is uitgevoerd onder 312 vrouwen. Het tweede, in juni 2020 verschenen evaluatierapport maakt de lezer op dit punt niets wijzer; daaraan deden slechts 57 vrouwen mee. Slechts zes vrouwen waren bereid tot een aanvullend, verdiepend interview.
Wat vindt de Raad van State van de eigentijdse manier waarop D66 de wet interpreteert?
Die is kritisch, maar uiteindelijk niet afkeurend. Opmerkelijk is hoe de Raad van State probeerde te bewerkstelligen dat de besluitvorming rond abortus zo zorgvuldig mogelijk zou blijven, ondanks een voorgenomen wetswijziging.
In de oorspronkelijke initiatiefwet zoals Dijkstra die inleverde stond namelijk dat de arts en de vrouw in gezamenlijk overleg een beraadtermijn zouden kunnen vaststellen. Wacht even, zei de raad, dat impliceert dat ze er ook van kunnen afzien en dat gaat toch echt wel in tegen de geest van de wet. Jetten beaamde dat en schrapte de kan-bepaling. In de conceptwet staat nu: de arts en de vrouw stellen een beraadtermijn vast. Net zoals de raad had geadviseerd.
Tegelijkertijd rekt D66 het begrip beraadtermijn echter zeer fors op. Als een vrouw stelt dat ze al aan het nadenken is over haar keuze vanaf het moment waarop ze zich realiseerde zwanger te zijn, mag de arts die dagen volgens de herziene wet meerekenen. Zegt zij dus bij het eerste gesprek: Ik weet sinds tien dagen dat ik in verwachting ben en sindsdien overweeg ik een abortus, dan mag de arts concluderen dat de beraadtermijn al tien dagen duurt. De zwangerschap kan dus meteen bij het eerste contact al worden afgebroken. Het is moeilijk voorstelbaar dat de Raad van State dat voor ogen had, dus op dat punt slaat Jetten de aanbeveling van het adviesorgaan echt in de wind.
Wat zou het betekenen voor de praktijk als de wet van kracht wordt?
D66 gaat ervan uit dat het schrappen van de verplichte minimale beraadtermijn daarop amper van invloed zal zijn. De partij onderbouwt dat door erop te wijzen dat het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA) sinds de oprichting in 1991 diverse richtlijnen en professionele standaarden heeft uitgebracht die de zorgvuldigheid voldoende waarborgen. Of dat steekhoudend is, staat nog te bezien, want voor het NGvA kan het versoepelen van de wet natuurlijk aanleiding zijn om die richtlijnen te herschrijven. Dat maakt zo’n geruststelling tot op zekere hoogte wat speculatief.
Wanneer besluit de Tweede Kamer over het wel of niet afschaffen van de verplichte beraadtermijn?
Dat is lastig te zeggen. De afgelopen maanden veranderde de dag waarop de aftrap van het debat stond ingepland met de week. Mogelijk maken D66 en ChristenUnie er ook afspraken over tijdens de formatie. Dat zou kunnen leiden tot uitstel van de besluitvorming.