Cultuur & boeken

Dat waren nog eens tijden

Welke tijden bedoelen we, als we zeggen: „Dat waren nog eens tijden”? Toen er nog strenge winters waren? Neem de winter van 1794/1795. Het was ouderwets koud. Het Franse revolutieleger en de patriottische hulptroepen werden er blij door verrast. De befaamde waterlinie leek een obstakel – totdat de vorst inviel. Op de bevroren Waal raakten ze slaags met de troepen van de stadhouder, die zich terugtrokken achter de Lek.

Jan van der Graaf
30 September 2021 17:42
De kunstgalerij van Jan Gildemeester Jansz, Adriaan de Lelie, 1794-1795. beeld Rijksmuseum, Amsterdam
De kunstgalerij van Jan Gildemeester Jansz, Adriaan de Lelie, 1794-1795. beeld Rijksmuseum, Amsterdam

De Gouden Eeuw misschien? Maar wat te denken van het jaar 1617, toen in Amsterdam groepjes contraremonstranten(!) „rellend” door de straten trokken en daarbij de huizen van de remonstrantse leiders plunderden? Of van 1672, toen de verminkte lichamen van de broeders Johan en Cornelis de Wit als slachtvee bij de slager werden opgehangen op het Groene Zoodje aan de Vijverberg in Den Haag? Tijden die we zo liever niet herhaald willen zien.

De genoemde voorvallen komen uit de bundel ”Verleden van Nederland”. Vijf historici van naam –Geert Mak, Jan Bank, Gijsbert van Es, Piet de Rooy en René van Stipriaan– brachten in 2008 een eerste versie van een boek onder die naam uit. Waarom? In het Historisch Nieuwsblad waren in 2003 de resultaten gerapporteerd van een proefwerk dat aan 683 willekeurige Nederlanders was voorgelegd. Uit een paar duizend misverstanden over de Nederlandse geschiedenis enkele voorbeelden: ”Willem van Oranje kwam in opstand tegen de Romeinen”, ”De Eerste Wereldoorlog begon in 1550” en ”De ouders van Juliana waren Claus en Diana”.

Dat boek van de historici verscheen in 2008. Nu brengen ze onder dezelfde titel ”een nieuwe geschiedenis” uit. Bedoeld is natuurlijk dat die geschiedenis nieuw beschreven wordt. Hoe nieuw wordt niet direct duidelijk. In hun verantwoording zeggen ze er slechts dit van: „Niet alleen waren er tektonische aardverschuivingen in de wereldorde, ook de Nederlandse samenleving bleef niet onberoerd.” Hoe nieuw de geschiedschrijving in de afgelopen jaren moest worden beschreven mag de lezer zelf uitmaken.

Wanneer Jan Pieterszoon Coen ter sprake komt gaat het over de aan hem toegeschreven spreuk ”dispereert niet”; dit werd een motto voor het verzet in de Tweede Wereldoorlog. De auteurs schrijven: „Daarna werd Coen steeds meer de verpersoonlijking van een bloedige onderdrukking.” Ten aanzien van de visie op ons koloniale verleden zijn immers de panelen verschoven. De slavernij komt dan ook uitvoerig in beeld. In totaal zijn 12,5 miljoen Afrikanen slaaf geworden; ongeveer 600.000 van hen werden met Nederlandse schepen vervoerd.

Niet onvermeld blijft overigens dat de predikant Bernardus (weergegeven als Bernard) Smytegelt (1665-1739) zich in Middelburg in zijn preken keerde tegen de slavenhandel, „die in de 18e eeuw nu juist in Zeeland een belangrijk doel was van de overzeese handelsvaart.” Terwijl bij velen in die tijd de opvatting heerste dat de vloek van Cham op de slaven rustte. Ook de grote rechtsgeleerde Hugo de Groot vond overigens slavenhandel „in zedelijk opzicht wel aanvaardbaar.”

Wat in ieder geval nieuw is in dit herschreven werk is „een eerste poging om de laatste decennia te analyseren.” Het boek sluit af met het hoofdstuk ”Corona”. „De coronacrisis werkte als een stresstest voor het sociaal-economisch systeem: plotseling traden de nadelen van het neoliberale regime volop aan het licht.”

Als dan echter een slotsom moet worden gemaakt, volstaan de schrijvers met de opmaat die de schrijver Arnon Grunberg en koning Willem-Alexander ervoor gaven bij de Nationale Dodenherdenking op 4 mei 2020 in Amsterdam. „Nederland stond even stil en gaf zich rekenschap van heden en verleden.” Men bedoelt slechts het recente verleden.

Erfgenamen

Wie dit lijvige, zeer toegankelijk geschreven en rijk geïllustreerde boek tot zich neemt, heeft intussen alle gelegenheid zich van ons héle nationale verleden rekenschap te geven. Vanaf het allervroegste begin, toen onze voorouders nog nomaden waren –dat waren nog eens tijden?–, tot in de 21e eeuw wordt het verleden van Nederland chronologisch in kaart gebracht.

De schrijvers concluderen dat burgers van het moderne Nederland zich als erfgenamen mogen beschouwen van twee grote omwentelingen in de geschiedenis, te weten de Opstand in de 16e eeuw en de revolutie in de 18e eeuw; de eerste dankzij een Oranje, de tweede ondanks en zonder een Oranje. Het gaat dan uiteraard om de Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje en de Franse Revolutie.

Wat het godsdienstige leven in die eerste periode betreft, wordt opgemerkt dat, hoewel het calvinisme in de Republiek in een bevoorrechte positie verkeerde, de rechtzinnige richting ook na de synode van Dordrecht (1618/1619) niet echt vat op de samenleving kreeg. Nooit werd de samenleving „helemaal calvinistisch.” Hier moest ik denken aan wat ds. K. Exalto altijd beweerde: „niet meer dan 10 procent” was calvinistisch. Wel wordt in het boek gesteld dat de beweging van de Nadere Reformatie „in sommige steden en dorpen voor kortere of langere tijd een sterke invloed op de gemeenschap van gelovigen” heeft verworven, maar dat dit „puriteinse denken” niet definitief wist door te dringen tot de heersende klasse in de Republiek.

Sinterklaas kreeg men er in die tijd ook niet onder. De Amsterdamse predikant Petrus Wittewrongel stelde in 1661 tot zijn schrik vast dat dit „bijgelovige feest” ondanks alle maatregelen alleen maar populairder werd „insonderheyt in dese Stadt, tot een blaem van onse Reformatie, veel erger als in hert midden van het Pausdom.”

Wat het godsdienstige leven in de tweede periode (na de Franse Revolutie) betreft, komt uiteraard de grote invloed van koning Willem I op de kerk aan de orde. Over de Afscheiding wordt gezegd: „In deze kringen, waarin de gewenste zuiverheid in leer en optreden overigens tot veel interne conflicten en afsplitsingen zou leiden, werd een canon van ‘oudvaders’ ontworpen, waarin de 17de- en vroeg 18de-eeuwse schrijvers werden gelezen en herlezen, zoals Jodocus van Lodenstein, Wilhelmus à Brakel en Bernardus Smytegelt.” Waren die louter het erfgoed van de afgescheidenen? Maar dan, als klap op de vuurpijl: „Hier werd het bed violen aangelegd waarop de vader van schrijver Jan Siebelink zou knielen.” Een uitglijder!

Secularisatie

Naarmate de tijd voortschrijdt, wordt de aandacht voor kerk en religie in het boek spaarzamer. Na de Tweede Wereldoorlog, toen de zuilen nog overeind stonden, werden „traditionele waarden en normen” vastgehouden die nog in hoge mate bepaald werden door christelijke normen. De schrijvers zeggen ter inleiding op hun laatste hoofdstuk: „Maar het fundament hiervan, het georganiseerde christendom, werd in de jaren zestig op spectaculaire wijze ondergraven, waarmee ook die burgerlijke waarden snel hun vanzelfsprekendheid verloren.”

Wat dan volgt hebben we goeddeels zelf ervaren in de teloorgang van het door het christendom gestempelde gelaat van onze samenleving. We worden er ook aan herinnerd dat de Nijmeegse hoogleraar staatsrecht Frans Duynstee het einde van de confessionele partijvorming voorzag. Niettemin hadden de schrijvers ook in dit laatste hoofdstuk meer aandacht aan kerk en godsdienst mogen geven. Zelfs het Samen op Weg-proces ontbreekt.

De tijden

Als we in dit boek de geschiedenis van Nederland voorbij zien komen, wisselen de gevoelens. ”Dat waren nog eens tijden” voorzag ik het ene moment van een vraagteken, het andere moment van een uitroepteken. Het verleden behoeft bepaald niet te worden verheerlijkt, om er toch momenten in te herkennen die we terug zouden verlangen.

Groen van Prinsterer noemde de geschiedenis „het vlammende schrift van de heilige God.” Met één pennenstreek wordt hij in dit boek afgedaan als „de puissant rijke” man wiens pleidooi voor het behoud van het protestants-christelijke karakter van onze natie „zonder succes” is geweest. Zijn profetische zicht op de historie komt niet aan de orde.

Bij het lezen van dit boek komt wel de door Groen geduide en beoogde natie in herinnering. Van het verleden kunnen we echter niet leven. Soms moeten we er wel van leren, om het niet te hoeven overdoen. Met kerkvader Augustinus moeten we zeggen: „Wij zijn de tijden.”

Boekgegevens

Verleden van Nederland. Een nieuwe geschiedenis, Geert Mak e.a.; uitg. Atlas Contact; 571 blz.; € 34,99

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer