Beenderen Nassaus verachtelijk op een hoop geworpen
Cadeautje voor de regering: het hoofd van een prinses. Zo keerde de schedel van Marie Louise van Hessen-Kassel terug in de Grote Kerk in Leeuwarden. Daar werd hij in de kist geplaatst waarin de rest van haar lichaam lag.
Het was een macaber uitvloeisel van de revolutie van 1795, die gelijkheid, vrijheid, broederschap en vooral ook veel ellende bracht. Onder het mom van gelijkheid werden adellijke graftomben en gedenktekens vernield. Dat ging er niet zachtaardig aan toe: de bouwmeester en zijn bedienden hadden „de lijken der Prinsen en Princessen, die in den Grafkelder stonden, uit de kisten waarvan sommige van tin en andere van lood waren, genomen en hebben die in elkander getrapt. Vele aanschouwers, warme Vaderlanders, verheugden zich ongemeen in die daden. (…) Na nog andere overblijfselen van lijken met verachting behandeld te hebben, zijn al die beenderen op een hoop in den tweeden kelder geworpen, die meestal vol water stond, en de deur wierd toegemetseld.”
De schedel van Marie Louise werd geroofd. In 1830 kreeg een Friese baron het hoofd aangeboden. Hij bewaarde het zorgvuldig in een kistje. Toen hij stierf, bood zijn weduwe het de regering aan. Die gaf er geen ruchtbaarheid aan, maar liet de schedel in stilte terugbrengen naar Leeuwarden.
Bitter en wrang
Wat er nu in de Grote of Jacobijnerkerk te zien is, is niet het originele grafmonument. Maar te zien is er nog genoeg.
De dame bij de kerkingang wil een folder van de kunstexpositie aanbieden. Bij de vraag naar de grafkelder van de Nassaus is ze enthousiast: „Het gebeurt bijna nooit dat iemand daarvoor komt.” Terwijl de historie belangwekkend genoeg is: „Als we de Nassaus hier niet hadden gehad, was Willem-Alexander er niet geweest.” Nu is hij er wel, en hij bezocht deze kerk, samen met zijn vrouw. „Ik woon in de Grote Kerkstraat; ze kwamen onder mijn raam langs”, zegt de gids.
In het koor, helemaal achter in de kerk, staat de graftombe. Links ervan is het trapje naar de grafkelder. Links op de koormuur prijkt een grote afbeelding van het marmeren grafmonument dat het in 1795 ontgelden moest. Ernaast de wapenschilden van Willem Lodewijk (Us Heit), Anna (dochter van Willem van Oranje), Ernst Casimir, Sophia Hedwig van Brunswijk, Hendrik Casimir I, Willem Frederik, Albertine Agnes, Hendrik Casimir II, Johan Willem Friso (verdronken bij Strijensas) en zijn vrouw, Marie Louise van Hessen-Kassel. Zij en een aantal anderen zijn hier begraven.
Het huwelijk tussen Willem Lodewijk en zijn nicht Anna duurde slechts zeven maanden. Nadat Anna in 1588 op 24-jarige leeftijd stierf, schreef de bedroefde weduwnaar aan zijn vader dat „hoewel Gods doen ons dikwijls bitter en wrang dunkt, toch Zijn uitverkoren christenen alles ten beste en meerdere welvaart gedijt.”
Oranjeboompje
Over het sterven van de stadhouders en hun gezinsleden hadden ook anderen verdriet. Nadat de stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe een musketkogel in het hoofd had gekregen, werd genoteerd: „Vele aanvoerders en manschappen riepen dan ook, toen zij de droeve tijding hoorden, met tranen in de ogen uit: Ach, onze trouwe vader Ernst Casimir is doodgeschoten.” Het staat op een van de zes gebrandschilderde ramen: „sneuvelde by de belegering van Roermond 8 Juni 1632.”
Hier onder de gewelven van de Jacobijnerkerk klonken woorden van troost en vermaning voordat opnieuw een telg uit het geslacht Nassau-Dietz in de grafkelder een laatste rustplaats kreeg.
De stadhouders begeerden niet de vooraanzittingen. Wel de bovenaanzittingen: hun stadhoudersbank –koningskraak– moest net even hoger dan de preekstoel zijn, als symbool van hun status en macht.
In het koor hangt een plaquette die herinnert aan koningin Juliana. Schuin achter het grafmonument is het Oranjepoortje waardoor de Nassaus het bedehuis betraden. Buiten de kerk is het fronton boven de poort bekroond met een Oranjeboompje. Dat is nog maar een paar jaar oud, nadat het vorige gestolen was.
Instortingsgevaar
De kerkmuren zijn gemiddeld 1,40 meter dik; ze dateren uit de middeleeuwen. De grafkelder is jonger, uit 1591. Tussen 1588 en 1765 werden er twaalf lijkkisten bijgezet.
Inmiddels was de kelder toen tweemaal vergroot. De tweede uitbreiding leek te dicht bij de fundering te komen, zodat het stadsbestuur de vrees uitsprak „dat daer besonderlick bij het tegenwoordige regenachtige weer te beduchten stond dat door pers van het water het gehele choor soude komen in te storten.” Daar werd een bevredigende oplossing voor gevonden.
Toen de kelder vol was, kwamen er nog zes kisten in een bovengrondse kapel te staan, de huidige consistoriekamer. Aan de muren hingen daar „Wapenen, Ornament en Gedenktekens, dewelke bij de Plegtige Lijk-statiën zijn gebezigt.”
Albast
Willem Lodewijk liet voor het graf van zijn vrouw een monument vervaardigen door een Gentse beeldhouwer: zwart marmer, met daarop een levensgroot beeld van Anna in wit albast. Aan hoofd- en voeteneinde een wapensteen. Aan weerszijden zestien schilden, met de wapens van de betovergrootouders van Willem Lodewijk en Anna. Die wapens zijn ook op de huidige tombe te zien.
Nadat Willem Lodewijk zelf stierf, kwam er ook voor hem een grafmonument: de stadhouder levensgroot afgebeeld, knielend op een kussen met naast zich zijn helm. Links en rechts een vrouwenfiguur. De ene stelde standvastigheid voor, de andere voorzichtigheid. Achter de stadhouder waren de wapens van zijn acht overgrootouders afgebeeld. In de top van het monument was het wapen van Willem Lodewijk te vinden, gedekt door drie helmen en helmtekens.
Nadat de graftombes het tijdens de omwenteling van 1795 moesten ontgelden, zijn „alle de gevonden beenderen en hoofden van de doorluchtige Vorstelijke familie” in enkele loden kisten bijeengebracht. Ze waren bijna compleet. Tachtig jaar later kwam de schedel erbij waarvan gezegd werd dat die van Marie Louise van Hessen-Kassel was. Toen echter haar kist werd geopend, bleek zich daarin al een schedel te bevinden. Nu zijn het er twee.
Serie Koninklijk begraven
Op welke plekken liggen de Oranjes begraven? Deel 5 (slot): Leeuwarden.